ECLI:NL:RVS:2022:2034

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
202106559/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 11 juni 2021 afgewezen. De vreemdeling, afkomstig uit Iran, vreesde voor vervolging door de Iraanse veiligheidsdienst, de Sepah, die een inval in haar woning zou hebben gedaan. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank niet adequaat had gereageerd op haar beroepsgronden, met name over de motivering van de staatssecretaris. De staatssecretaris had gesteld dat de gang van zaken rondom de inval onrealistisch was en dat de vreemdeling onvoldoende had verklaard over de details van de inval. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris niet onterecht had geconcludeerd dat de gestelde inval ongeloofwaardig was, gezien het gebrek aan concrete informatie van de vreemdeling.

Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 juli 2022.

Uitspraak

202106559/1/V2.
Datum uitspraak: 18 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 13 oktober 2021 in zaak nr. NL21.9532 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Boelens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is afkomstig uit Iran en heeft aan haar asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat zij vreest voor vervolging door de Iraanse veiligheidsdienst (de Sepah), die een inval zou hebben gedaan in haar woning.
2.       De vreemdeling voert in haar derde grief terecht aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar beroepsgronden over het standpunt van de staatssecretaris dat de gestelde gang van zaken rondom de inval door de Sepah onrealistisch is. Ingevolge artikel 8:69 van de Awb had de rechtbank haar beroepsgronden moeten bespreken dat de staatssecretaris zijn motivering op dit punt ten onrechte niet heeft gerelateerd aan zogenoemde externe geloofwaardigheidsindicatoren en dat hij bij zijn beoordeling ten onrechte in haar nadeel heeft betrokken dat zij na de inval geen problemen met de Iraanse autoriteiten meer heeft gehad, omdat zij al die tijd in Nederland verbleef. Maar deze klacht leidt niet tot vernietiging van de rechtbankuitspraak, gelet op het volgende.
2.1.    De staatssecretaris heeft niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat het geen logische gang van zaken is dat bij een enkele melding van overlast de Sepah wordt ingeschakeld en dat deze ook meteen een inval komt doen. Anders dan de vreemdeling in beroep heeft betoogd, is deze motivering niet van zo’n aard dat deze gerelateerd moet worden aan externe geloofwaardigheidsindicatoren. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3652, r.o. 2.4. Deze motivering kan het oordeel dragen dat de gestelde inval onrealistisch is, te meer omdat de staatssecretaris ook niet ten onrechte in haar nadeel bij zijn beoordeling heeft betrokken dat de vreemdeling verwijtbaar onvoldoende heeft verklaard over de inval en hierover zelfs geen basale informatie heeft ingebracht, zoals de datum en het tijdstip van de inval. Ook in deze situatie, waarin zij niet zelf aanwezig was bij de inval maar daar alleen over hoorde van haar schoonmaakster, had de vreemdeling daar meer details over moeten inwinnen, bijvoorbeeld via de schoonmaakster of de huismeester. Wat de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd over de andere onder 2. genoemde argumenten om niet tot geloofwaardigheid te concluderen, vormt geen reden voor een ander oordeel. De rechtbank is dus terecht tot de slotsom gekomen dat de staatssecretaris de gestelde inval niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden.
3.       Wat de vreemdeling in haar verdere grieven aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022
309-936