ECLI:NL:RVS:2022:2033

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
202104517/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling inzake afgifte artikel 9-document en ingangsdatum verblijfsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, die op 16 juni 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 oktober 2019 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 20 januari 2020, heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft in de procedure laten weten dat de aanvraag van de vreemdeling inmiddels was ingewilligd op 28 september 2021. De vreemdeling handhaafde echter zijn hoger beroep, omdat hij een eerdere ingangsdatum van zijn verblijfsrecht wenste. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen procesbelang had bij het hoger beroep, aangezien de staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het verblijfsrecht vast te stellen. Dit betekent dat de afgifte van het artikel 9-document niet kan worden gebruikt om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf te beïnvloeden.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 18 juli 2022 door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.

Uitspraak

202104517/1/V2.
Datum uitspraak: 18 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 16 juni 2021 in zaak nr. 20/902 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een artikel 9-document inmiddels is ingewilligd bij besluit van 28 september 2021. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling de Afdeling bij brief van 12 oktober 2021 laten weten dat hij het hoger beroep handhaaft, omdat hij daarmee een eerdere ingangsdatum van het verblijfsrecht beoogt.
2.         De Afdeling is van oordeel dat de vreemdeling geen procesbelang bij het hoger beroep heeft. De staatssecretaris is namelijk niet bevoegd om de ingangsdatum van een rechtstreeks aan het Unierecht ontleend verblijfsrecht vast te stellen. De afgifte van een artikel 9-document kan daarom niet ook betrekking hebben op de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf (uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145). Uit die uitspraak volgt ook dat als de vreemdeling het niet eens is met een beslissing over aanspraken op rechten waarvoor de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van belang is, hij die beslissing zelf kan laten toetsen bij de rechter. Dit betekent dat de vreemdeling met het hoger beroep niet (meer) kan bereiken wat hij daarmee beoogt.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022
363-984