ECLI:NL:RVS:2022:1976

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
202101303/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opname in het Plan van Scholen voor islamitische basisschool in Vlaardingen

Op 8 juli 2020 heeft de raad van de gemeente Vlaardingen het verzoek van de Stichting Islamitisch College om opgenomen te worden in het Plan van Scholen 2021-2024 voor het stichten van een islamitische basisschool afgewezen. De stichting had verzocht om de school op te nemen in het plan om per 1 augustus 2021 voor bekostiging in aanmerking te komen. De stichting stelde dat zij voldeed aan de stichtingsnorm van 303 leerlingen, maar de raad oordeelde dat niet aannemelijk was gemaakt dat de school binnen vijf jaar door het vereiste aantal leerlingen bezocht zou worden. De minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs verklaarde het administratief beroep van de stichting ongegrond, met de conclusie dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat de school door voldoende leerlingen uit Vlaardingen en Maassluis bezocht zou worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en concludeert dat de stichting niet heeft aangetoond dat de school aan de stichtingsnorm zal voldoen. De minister heeft terecht de aantallen leerlingen die al op bestaande scholen zijn ingeschreven in mindering gebracht op de prognose van de stichting. De Afdeling verklaart het beroep van de stichting ongegrond.

Uitspraak

202101303/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Islamitisch College (hierna: de stichting), gevestigd te Schiedam,
appellant,
en
de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (thans: de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs)
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de raad van de gemeente Vlaardingen het verzoek van de stichting om opgenomen te worden in het Plan van Scholen 2021-2024 ten behoeve van het stichten van een islamitische basisschool in Vlaardingen afgewezen.
Bij besluit van 25 januari 2021 heeft de minister het door de stichting daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2021, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. F.P. van Galen, advocaat in Leiden, en [gemachtigde A], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat in Rotterdam, en mr. B.C. Tuitert, als partij gehoord.
Na de zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en partijen verzocht om schriftelijke inlichtingen te geven.
De stichting, de minister en de raad hebben een reactie en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 30 juni 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. P.H. de Lange, advocaat in Leiden, en [gemachtigde B], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. G.A. van der Veen, advocaat in Rotterdam, en mr. B.C. Tuitert, als partij gehoord.
Overwegingen
Toepasselijk recht
1.       Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO). Op 1 februari 2021 is artikel I van de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen in werking getreden (Stb. 2020, 336). Op grond van het bij die wet (Stb. 2020, 160) aan de WPO toegevoegde artikel 194e, derde lid, is titel IV, afdeling 2 zoals luidend direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wet in dit geval van toepassing. De belangrijkste toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De aanvraag
2.       De stichting wil in de gemeente Vlaardingen een islamitische basisschool oprichten. In die gemeente is nog geen school in die richting gevestigd. Om per 1 augustus 2021 voor bekostiging in aanmerking te komen, heeft de stichting de raad bij brief van 30 januari 2020 verzocht om de school op te nemen in het plan van scholen 2021-2024. Bij dat verzoek heeft de stichting een prognose overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat voldaan wordt aan de stichtingsnorm voor basisscholen. Daarbij hanteert de stichting als voedingsgebied de gemeenten Vlaardingen en Maassluis. Maassluis ligt volgens de stichting weliswaar buiten de gemeentegrenzen van Vlaardingen maar de stichting acht het aannemelijk dat de school door voldoende leerlingen uit Maassluis zal worden bezocht, omdat die gemeente op minder dan 2 km van Vlaardingen ligt en een substantieel aantal leerlingen uit Maassluis nu ook al de bestaande islamitische scholen in Schiedam bezoekt. Het belangstellingspercentage heeft de stichting vervolgens afgeleid van het belangstellingspercentage voor een islamitische school in Gouda. Volgens de stichting is Gouda vergelijkbaar met het voedingsgebied Vlaardingen en Maasluis, zodat het belangstellingspercentage van 7,04% dat geldt in Gouda gebruikt kan worden. Dit betekent volgens de stichting dat er in beginsel 622 leerlingen uit het voedingsgebied te verwachten zijn, waarvan 431 uit Vlaardingen en 191 uit Maassluis.
Op dit aantal van 622 leerlingen heeft de stichting overeenkomstig artikel 78 van de WPO het aantal leerlingen in mindering gebracht die wonen binnen redelijke afstand van een bijzondere school van de desbetreffende richting en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is. Het gaat daarbij om leerlingen uit het voedingsgebied die de islamitische basisscholen (hierna: IBS) in Schiedam - IBS El Furkan en IBS Ababil - bezoeken, welke scholen ook door de stichting in stand worden gehouden. IBS El Furkan wordt door 109 leerlingen uit Vlaardingen en Maassluis bezocht en IBS Ababil door 60 leerlingen. Verder is er op IBS Ababil nog plaatsruimte voor 73 leerlingen, zodat in totaal 242 leerlingen in mindering moeten worden gebracht op de prognose. Hiermee wordt volgens de stichting ruimschoots voldaan aan de stichtingsnorm van 303 leerlingen.
Besluitvorming
3.       Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de raad het verzoek van de stichting afgewezen, omdat de stichting volgens de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar gewenste islamitische basisschool binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door ten minste 303 leerlingen, overeenkomstig de ten tijde van het besluit voor de gemeente Vlaardingen geldende stichtingsnorm. Volgens de raad kan de gemeente Gouda als de met Vlaardingen vergelijkbare gemeente als bedoeld in artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO, worden aangemerkt. De raad acht echter niet aannemelijk gemaakt dat de gemeente Maassluis ook vergelijkbaar is met de gemeente Gouda, zodat het belangstellingspercentage dat is vastgesteld voor de islamitische basisschool in Gouda niet kan worden gebruikt om de belangstelling van leerlingen uit Maassluis voor de gewenste school te berekenen. De stichting heeft volgens de raad niet op andere wijze aannemelijk gemaakt dat uit Maassluis voldoende leerlingen aangetrokken zullen worden om aan de stichtingsnorm te voldoen. De stelling van de stichting dat in de bestaande situatie al een substantieel aantal leerlingen uit Maassluis de islamitische basisscholen in Schiedam bezoekt, waarvoor zij door Vlaardingen moeten reizen, is volgens de raad niet met concrete gegevens onderbouwd. Verder heeft de raad de verhouding tussen de herkomst van leerlingen van de islamitische basisschool in Gouda uit Gouda zelf en uit de omliggende gemeenten in aanmerking genomen. Bij de islamitische basisschool in Gouda is 85% van de leerlingen afkomstig uit de gemeente Gouda en 15% komt uit de omliggende gemeenten. Toepassing van deze percentages voor Vlaardingen (85%) en de omliggende gemeenten (15%) betekent dat de beoogde school in 2023 door 518 leerlingen bezocht zal worden. Hierop moeten volgens de raad op grond van 78 van de WPO de 169 leerlingen die de islamitische basisscholen in Schiedam bezoeken en de 73 leerlingen waarvoor op IBS Ababil nog plaatsruimte is, in mindering worden gebracht. Op basis van het voorgaande komt de raad tot de conclusie dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de geldende stichtingsnorm kan worden voldaan.
4.       De minister heeft bij besluit van 25 januari 2021 het daartegen door de stichting ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard. De minister onderschrijft de conclusie van de raad dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gewenste school zal worden bezocht door het wettelijk vereiste aantal leerlingen. Over het voedingsgebied overweegt de minister dat het aantal leerlingen uit Maassluis op de islamitische scholen in Schiedam fors afwijkt van het aantal leerlingen waarvan de stichting in haar prognose is uitgegaan. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat ouders uit Maassluis in grotere aantallen voor een islamitische school in Vlaardingen zullen kiezen dan het geval nu is voor de islamitische scholen in Schiedam, aangezien de reistijd vanuit Maassluis naar Vlaardingen of naar Schiedam niet significant verschilt. Volgens de minister heeft de raad verder de verhoudingen tussen leerlingen uit Gouda zelf en leerlingen uit de omliggende gemeenten in aanmerking mogen nemen. Weliswaar acht de minister aangetoond dat in Maassluis meer leerlingen uit de doelgroep wonen dan in de om Gouda liggende gemeenten Zuidplas en Waddinxveen. Dit verschil rechtvaardigt volgens de minister echter niet de aanname dat de gewenste school in Vlaardingen door ruim twee keer zoveel leerlingen uit Maassluis zal worden bezocht als de school in Gouda door leerlingen van buiten Gouda. Daarbij neemt de minister in aanmerking dat in de bestaande situatie slechts in geringe mate leerlingen uit Maassluis - 24 - de scholen in Vlaardingen bezoeken. Verder heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe school meer leerlingen zal aantrekken dan de bestaande scholen in Schiedam. Volgens de minister is een aantal van 78-90 leerlingen uit Vlaardingen reëler. Wat betreft de plaatsruimte waarmee op grond van artikel 78 van de WPO rekening gehouden moet worden, overweegt de minister dat de raad terecht een aftrek van 242 leerlingen heeft toegepast.
Het beroep
Te verwachten aantal leerlingen
5.       De stichting betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aan de stichtingsnorm zal worden voldaan. Uit de aanvraag blijkt volgens de stichting dat Maassluis vergelijkbaar is met Vlaardingen en Gouda, zodat het belangstellingspercentage van 7,04% ook kan worden gebruikt om het verwachte aantal leerlingen uit Maassluis vast te stellen. Bovendien volgt de vereiste relatie tussen Vlaardingen en Maassluis al uit de geografische ligging van beide kernen ten opzichte van elkaar. De kernen vormen door hun ligging ten noorden van de Maas en ten zuiden van de snelweg van nature een eenheid. Het voedingsgebied heeft verder maar een doorsnede van 11 km, wat volgens de stichting zeer gebruikelijk is voor een islamitische basisschool. Er is volgens de stichting daarom geen aanleiding om aan te nemen dat er niet daadwerkelijk leerlingen uit Maassluis een in Vlaardingen te vestigen school zullen bezoeken.
Verder wijst de stichting erop dat bij de twee islamitische basisscholen in Schiedam ook een groot deel van de leerlingen van buiten de gemeente Schiedam komt. Bij IBS Ababil komt 69% van de leerlingen uit Schiedam en bij IBS El Furkan komt slechts 50% van de leerlingen uit de eigen gemeente. De voedingsgebieden van beide scholen strekken zich bovendien uit over een gebied van ruim 24 km over de weg. Verder wijst de stichting erop dat de gemeente Maassluis geen onderdeel uitmaakt van het voedingsgebied van een andere islamitische basisschool, zodat aannemelijk is dat leerlingen uit Maassluis naar Vlaardingen zullen gaan, ook omdat de scholen in Schiedam wachtlijsten kennen.
De stichting bestrijdt verder de stelling van de minister dat de reistijd vanuit Maassluis naar Vlaardingen of naar Schiedam niet significant verschilt. De afstand van Maassluis naar IBS Ababil is over de weg 11 km en naar IBS El Furkan 9,5 km, terwijl de afstand naar het centrum van Vlaardingen maar 7 km bedraagt. Daarbij komt dat Schiedam aan de andere kant van de snelweg A4 ligt.
Ten slotte betwist de stichting de door de raad gemaakte vergelijking met Gouda voor wat betreft het percentage van de leerlingen uit Gouda zelf dat de islamitische school bezoekt en het percentage van de leerlingen dat afkomstig is uit de omliggende gemeenten. Dat Gouda vergelijkbaar is met Vlaardingen, rechtvaardigt volgens de stichting niet dat de omliggende gemeenten ook vergelijkbaar zijn met de om Gouda liggende gemeenten. In de gemeenten rondom Gouda wonen aanzienlijk minder mensen met een migratieachtergrond uit een islamitisch herkomstland dan in Maassluis, Vlaardingen en Gouda.
5.1.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 18 november 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BK3668) en 11 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:343) volgt dat de WPO een keuze voor een voedingsgebied dat zich uitstrekt over meer dan één gemeente niet verbiedt en het bevoegd gezag in beginsel dan ook de vrijheid heeft daarvan uit te gaan. Gelet op het stelsel van de WPO betekent dit echter niet dat er geen enkele beperking zou gelden en willekeurig elk voedingsgebied zou kunnen worden gekozen. Tussen het gekozen voedingsgebied en de gewenste plaats van vestiging van de school dient in zoverre een relatie te bestaan, dat aannemelijk moet zijn dat daadwerkelijk en in voldoende mate leerlingen uit het gekozen gebied door de gewenste school zullen worden aangetrokken.
5.2.    In geschil is of aannemelijk is dat de op te richten school daadwerkelijk en in voldoende mate leerlingen uit het gekozen voedingsgebied zal aantrekken, zodat binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden voldaan aan de voor de gemeente Vlaardingen geldende stichtingsnorm van 303 leerlingen. Partijen zijn het er over eens dat de gemeente Gouda een met de gemeente Vlaardingen vergelijkbare gemeente is en dat daarom voor de prognose van het belangstellingspercentage van de gemeente Gouda mocht worden uitgegaan. In geschil is onder meer of de stichting aannemelijk heeft gemaakt dat de school door 191 leerlingen afkomstig uit de gemeente Maassluis, waarvan in de aanvraag is uitgegaan, zal worden bezocht.
5.3.    Weliswaar wijst de stichting er terecht op dat Maassluis op belangrijke punten vergelijkbaar is met Gouda, maar gelet op het beperkte aantal leerlingen uit Maassluis dat in de bestaande situatie de twee islamitische basisscholen in Schiedam bezoekt heeft de minister er aan mogen twijfelen of het door de stichting op basis van het belangstellingspercentage van Gouda verwachte aantal leerlingen daadwerkelijk bereid zal zijn om vanuit Maassluis een islamitische basisschool in Vlaardingen te bezoeken. Niet in geschil is dat de twee islamitische scholen in Schiedam maar door 24 leerlingen uit Maassluis worden bezocht. Weliswaar is Schiedam vanuit Maassluis iets verder gelegen, maar de reistijd is nagenoeg gelijk. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat desondanks te verwachten is dat er 191 leerlingen vanuit Maassluis naar de school in Vlaardingen zullen reizen. Daarbij betrekt de Afdeling ook dat het aantal leerlingen in de basisschoolleeftijd en in de doelgroep in Vlaardingen twee keer zo groot is als dat aantal in Maassluis, terwijl er vanuit Vlaardingen minder leerlingen naar Schiedam gaan - 145 - dan het door de stichting gestelde aantal van 191 leerlingen dat volgens haar vanuit Maassluis naar Vlaardingen zal gaan. Daarbij is verder van belang dat de afstand van Maassluis naar Vlaardingen groter is dan die van Vlaardingen naar Schiedam. De omstandigheid dat slechts 69% van de leerlingen van IBS Ababil en 50% van de leerlingen van IBS El Furkan afkomstig is uit de gemeente Schiedam, maakt dat niet anders. Weliswaar volgt hieruit dat een groot deel van de leerlingen van die scholen niet afkomstig is uit de eigen gemeente, maar daarmee is nog niet aannemelijk gemaakt dat 30% van de leerlingen van de gewenste school in Vlaardingen uit Maassluis te verwachten is.
Wat betreft de vergelijking die de raad heeft gemaakt met de omliggende gemeenten van de gemeente Gouda, heeft de stichting er op gewezen dat het percentage leerlingen in de basisschoolleeftijd met een migratieachtergrond uit een islamitisch herkomstland in de gemeente Maassluis aanmerkelijk hoger is dan in de gemeenten Zuidplas en Waddinxveen die rondom de gemeente Gouda liggen. De minister heeft zich echter gelet op hetgeen hiervoor is overwogen terecht op het standpunt gesteld dat daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat het percentage leerlingen uit Maassluis twee keer zo groot zal zijn als het percentage leerlingen uit de rondom Gouda liggende gemeenten die de islamitische school in Gouda bezoeken.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de minister zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gewenste school door 191 leerlingen uit Maassluis bezocht zal worden, en dat een verwacht aantal van 78-90 leerlingen meer in de rede ligt. Dat betekent dat - daargelaten de hierna te bespreken aftrekpost van artikel 78 van de WPO - het te verwachten leerlingental maximaal 521 (431 plus 90) is. Het betoog faalt.
Plaatsruimte andere scholen
6.       De stichting bestrijdt verder het aantal leerlingen dat volgens de minister in mindering kan worden gebracht op de te verwachten belangstelling voor de gewenste school vanwege plaatsruimte op bestaande islamitische scholen. Bij de twee islamitische scholen die binnen een redelijke afstand van de op te richten school liggen, IBS Ababil en IBS El Furkan, is volgens de stichting de totale capaciteit van de gebouwen in gebruik en is er daardoor geen beschikbare plaatsruimte meer voor extra leerlingen. Volgens de stichting is - anders dan zij bij de aanvraag had aangegeven - ten onrechte rekening gehouden met de ruimte in die scholen die in de bestaande situatie is verhuurd aan derden en in gebruik is voor welzijnsdoeleinden. Volgens de stichting mag deze ruimte alleen op grond van artikel 78 in samenhang met artikel 108 van de WPO in mindering worden gebracht op de te verwachten belangstelling als het gaat om feitelijk beschikbare ruimte. Bovendien zijn de lokalen die voor welzijnsdoeleinden in gebruik zijn volgens de stichting in het Schiedamse Huisvestingsplan (hierna: IHP) permanent aan de onderwijsbestemming onttrokken.
Ook heeft de minister volgens de stichting ten onrechte rekening gehouden met zes lokalen die volgens de raad nog in een van de gebouwen van IBS Ababil gecreëerd kunnen worden bij een efficiëntere indeling van het gebouw. Deze lokalen zijn feitelijk nog niet aanwezig en het is onzeker of de daarmee te creëren extra plaatsruimte daadwerkelijk gerealiseerd zal kunnen worden, met name omdat deze uitbreiding op de peildatum niet bekostigd was door de gemeente Schiedam. Daarbij wijst de stichting erop dat nieuwbouw nodig is om de nieuwe lokalen te realiseren. Er is volgens de stichting dan ook geen sprake van een eenvoudige herinrichting van het bestaande gebouw.
6.1.    Op grond van artikel 78 van de WPO moet het aantal leerlingen dat woont binnen redelijke afstand van een bijzondere school van dezelfde richting voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is, in mindering worden gebracht op het berekende aantal leerlingen voor de nieuw op te richten school. Daarbij overweegt de Afdeling dat dit artikel er toe strekt te voorkomen dat gemeenschapsgeld wordt aangewend voor de stichting van een school, terwijl leerlingen onderwijs van dezelfde richting feitelijk binnen een redelijke afstand van hun woonadres kunnen volgen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8116).
6.2.    Niet in geschil is dat de twee islamitische scholen in Schiedam voor leerlingen uit Maassluis en Vlaardingen op redelijke afstand gelegen zijn. Vaststaat dat ten tijde van het verzoek 169 leerlingen vanuit Vlaardingen en Maassluis de scholen in Schiedam bezochten, zodat dit aantal op grond van artikel 78 van de WPO in mindering moet worden gebracht op de prognose. Partijen verschillen van mening over de vraag of IBS Ababil in Schiedam daarnaast nog plaatsruimte heeft voor 73 leerlingen.
6.3.    Ter zitting heeft de minister er op gewezen dat de stichting haar betoog niet eerder naar voren heeft gebracht. De Afdeling ziet daarin geen aanleiding om het betoog wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten kunnen worden aangevoerd en stukken ter motivering van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
Het door de stichting ingenomen standpunt betreft een nader argument van haar eerder naar voren gebrachte beroepsgrond dat ten onrechte een aftrek van 73 leerlingen is toegepast op grond van artikel 78 van de WPO. Na de eerste zitting zijn de minister en de raad in de gelegenheid gesteld om op het standpunt van de stichting te reageren, waarvan zij ook gebruik hebben gemaakt, zodat zij door de late inbreng van het betoog niet in hun processuele belangen zijn geschonden. De Afdeling zal het betoog daarom bij de beoordeling van het geschil betrekken.
6.4.    Uit de door partijen na de zitting van 25 oktober 2021 overgelegde stukken blijkt dat de gemeente beschikt over het economisch claimrecht zoals vervat in artikel 110 van de WPO, en er derhalve sprake is van in juridische zin beschikbare, op grond van artikel 108, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO te vorderen plaatsruimte. Dat in het IHP is vermeld dat de vierkante meters die in gebruik zijn voor welzijnsdoeleinden permanent aan de onderwijsbestemming zijn onttrokken, kan daar niet aan afdoen. Op grond van artikel 110 van de WPO is voor het blijvend onttrekken van een (deel van een) gebouw aan de onderwijsbestemming een gezamenlijke akte van het college van burgemeester en wethouders en de stichting nodig. Daarvan is niet gebleken. Dat de lokalen nog niet feitelijk beschikbaar zijn voor het onderwijs en er eerst een verbouwing moet plaatsvinden doet aan de beschikbaarheid in de zin van artikel 78 van de WPO niet af. Aangenomen moet worden dat de gemeente Schiedam op grond van haar in artikel 92 van de WPO neergelegde zorgplicht voor de onderwijshuisvesting, wanneer daartoe een op een adequate leerlingenprognose gebaseerde aanvraag door de stichting is gedaan, de kosten voor deze verbouwing zal dragen. De lokalen zijn daarom terecht als aftrekpost als bedoeld in artikel 78 van de WPO in aanmerking genomen bij de beoordeling van de aanvraag.
6.5.    Het voorgaande brengt met zich dat de minister geen reden had om de door de stichting in eerste instantie door haar in haar prognose genoemde plaatsruimte voor 73 leerlingen niet in mindering te brengen op het berekende aantal leerlingen voor de nieuw op te richten school. Dat betekent dat er voor 242 leerlingen plaatsruimte is als bedoeld in artikel 78 van de WPO. Hieruit vloeit voort dat de minister terecht tot de conclusie is gekomen dat niet aan de stichtingsnorm van 303 leerlingen wordt voldaan. De vraag of ook de ruimte die gecreëerd zou kunnen worden door het realiseren van zes extra lokalen in aanmerking genomen mocht worden, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Donner-Haan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022
BIJLAGE
Wet op het primaire onderwijs
Artikel 74
1. De bekostiging van een openbare en een bijzondere school kan slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een voor de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen. […] De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.
[..]
Artikel 75
1. Een voorstel van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad dat de opneming in het plan van een of meer openbare scholen bevat, gaat vergezeld van:
a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen,
b. de beschrijving van het voedingsgebied,
c. de aanduiding van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven en
d. de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging.
[..]
5. De in het eerste lid bedoelde prognose:
a. geeft inzicht in het te verwachten aantal leerlingen voor elk jaar van het tijdvak waarop de prognose betrekking heeft,
b. is gebaseerd op statistische gegevens over een tijdvak van 5 jaar en
c. vermeldt de berekeningen die tot de uitkomsten hebben geleid.
De prognose bevat gegevens omtrent:
1°.het voedingsgebied,
2°.de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven,
3°.de bevolking in het voedingsgebied van 0 tot en met 14 jaar, verdeeld in leeftijdsgroepen van 1 jaar,
4°.de te verwachten instroom naar en uitstroom uit die bevolking,
5°.het te verwachten aantal levendgeborenen en
6°.indien het betreft openbaar onderwijs waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het openbaar basisonderwijs in een vergelijkbare gemeente, of
7°.indien het betreft openbaar onderwijs waarvoor reeds een school binnen de gemeente aanwezig is: het belangstellingspercentage voor de openbare school of scholen binnen de gemeente.
De prognose kan tevens gegevens bevatten naar aanleiding van de directe meting.
6. Bij ministeriële regeling worden modellen vastgesteld voor het verstrekken van de prognose, bedoeld in het eerste lid. Daarbij wordt aangegeven op welke wijze de prognose wordt ingediend.
Artikel 76
1. Een aanvraag tot opneming in het plan van een bijzondere school moet voor 1 februari van het jaar van de vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.
2. De aanvraag vermeldt de richting van de school en naam en adres van het bevoegd gezag en gaat vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, vijfde lid, onderdeel c, onder 6° en 7°, de prognose gegevens bevat omtrent:
a. indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven: het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente,
[..]
Artikel 77
1. De gemeenteraad neemt een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij de aanvraag overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
[..]
Artikel 78
Bij de berekening van het aantal leerlingen dat een openbare of een bijzondere school zal bezoeken, worden niet meegeteld leerlingen die wonen binnen redelijke afstand van een openbare school, onderscheidenlijk van een bijzondere school van de desbetreffende richting of richtingen en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is.
Artikel 107
1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen. Het voorgenomen gebruik dient zich te verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school. Tevens zijn burgemeester en wethouders bevoegd ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening of expressie-activiteiten een gebouw of terrein dan wel een gedeelte daarvan dat tijdelijk gedurende gedeelten van de dag of in het geheel niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school, voor ander uit de openbare kas bekostigd onderwijs niet zijnde basisonderwijs, of voor educatie als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden te bestemmen.
2. [..]
Artikel 108
1. Voor zover artikel 107 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.
2. De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:
a. indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 107 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of
b. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.
[..]
Artikel 110
1. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.
[..] .
5. Burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het schoolgebouw, kunnen in een gezamenlijke akte verklaren dat een gedeelte van het gebouw dat niet vatbaar is voor eigendomsoverdracht, blijvend niet meer voor het onderwijs nodig zal zijn.
[..]