200903004/1/H2.
Datum uitspraak: 18 november 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Islamitisch Onderwijs Roermond, gevestigd te Roermond,
appellante,
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
verweerder.
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft de raad van de gemeente Roermond (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van de stichting Stichting Islamitisch Onderwijs Roermond (hierna: de Stichting) om opneming van een Islamitische basisschool in het plan van scholen 2009-2012 afgewezen.
Bij besluit van 16 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris) het door de Stichting hiertegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2009, beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de gemeenteraad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2009, waar de Stichting, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij de Centrale Financiën Instellingen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.J.M. Ridderbecks, ambtenaar in dienst van de gemeente, en W.H.H. Kleinbruinink, werkzaam bij het Adviesbureau voor Onderwijsplanning, als belanghebbende gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 75, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) gaat een voorstel van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad dat de opneming in het plan van een of meer openbare scholen bevat, vergezeld van:
a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen,
b. de beschrijving van het voedingsgebied,
c. de aanduiding van de plaats in de gemeente waar het onderwijs moet worden gegeven en
d. de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging.
Ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder a, vermeldt het verzoek de richting van de school en naam en adres van het bevoegd gezag en gaat het vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid, met dien verstande dat in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid, onder c 6° en c 7°, de prognose gegevens bevat omtrent het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente, indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, neemt de gemeenteraad een bijzondere school in elk geval in het plan op indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.
2.2. Aan het bestreden besluit heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de gemeenteraad het verzoek van de Stichting om opneming in het plan van scholen op goede gronden heeft afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat de verlangde school binnen vijf jaar vanaf de datum van bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode zal worden bezocht door het wettelijk vereiste aantal van 217 leerlingen. Volgens de staatssecretaris bestaat tussen het gekozen voedingsgebied en de gewenste plaats van vestiging van de school niet in zoverre een relatie, dat aannemelijk is dat daadwerkelijk en in voldoende mate leerlingen uit het gekozen voedingsgebied zullen worden aangetrokken. In dat verband heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat het geprognosticeerde aantal leerlingen voor de randgemeenten Roerdalen, Leudal, Maasgouw en Beesel, die tezamen met de gemeente Roermond het door de Stichting gekozen voedingsgebied vormen, de verlangde Islamitische basisschool zullen bezoeken, aangezien dit aantal tweederde deel van het geprognosticeerde totaal aantal leerlingen uitmaakt, terwijl de voormalige Islamitische basisschool in Roermond door slechts twee leerlingen uit die randgemeenten werd bezocht. Voorts heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat, uitgaande van de verhouding tussen het aantal leerlingen afkomstig van binnen en buiten de gemeente van vestiging op de voormalige Islamitische basisschool in Roermond en op de Islamitische basisschool in Bergen op Zoom, niet zou worden voldaan aan de stichtingsnorm.
2.3. De Stichting betoogt dat het in beroep bestreden besluit getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, nu slechts in uitzonderingsgevallen een relatie tussen het door een schoolbestuur gekozen voedingsgebied en de gewenste plaats van vestiging van de school aannemelijk hoeft te worden gemaakt. In dit verband voert de Stichting aan dat zij de door de staatssecretaris genoemde uitspraken betreffende de gemeente Oss en de gemeente Leiden niet vergelijkbaar acht, omdat in die zaken het voedingsgebied zich uitstrekte buiten de regio van vestiging en volgens haar de reisbereidheid of de afstand bepalend was, terwijl in dit geval het voedingsgebied zich beperkt tot de regio Roermond.
De Stichting betoogt voorts dat de staatssecretaris ten onrechte de ervaringen met het voedingsgebied van de voormalige Islamitische basisschool in Roermond van belang heeft geacht. Volgens de Stichting is het in strijd met de WPO dat verschillende belangstellingspercentages voor de gemeente Roermond en voor de vier randgemeenten zijn gehanteerd.
2.3.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 27 juni 2007 in de zaak Leiden met nr.
200607820/1en de uitspraak van 7 december 2005 in de zaak Oss met nr.
200501690/1) volgt dat de WPO een keuze voor een voedingsgebied dat zich uitstrekt over meer dan één gemeente niet verbiedt en dat het bevoegd gezag in beginsel derhalve de vrijheid heeft daartoe over te gaan. Gelet op het stelsel van de WPO betekent dit evenwel niet dat op dit punt geen enkele beperking zou gelden en dat willekeurig elk voedingsgebied zou kunnen worden gekozen. Tussen het gekozen voedingsgebied en de gewenste plaats van vestiging van de school dient in zoverre een relatie te bestaan, dat aannemelijk moet zijn dat daadwerkelijk en in voldoende mate leerlingen uit het gekozen gebied zullen worden aangetrokken.
Anders dan de Stichting betoogt, kan uit de genoemde uitspraken van de Afdeling niet worden afgeleid dat dit vereiste slechts in uitzonderingsgevallen zou gelden. Uit artikel 77, eerste lid, van de WPO volgt reeds dat op grond van de gegevens in de overgelegde prognose, waaronder gegevens omtrent het voedingsgebied, aannemelijk dient te zijn dat de verlangde school binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm zal worden bezocht. Voor de door de Stichting voorgestane uitleg van de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2007 en 7 december 2005 bestaat geen ruimte.
De staatssecretaris heeft derhalve terecht nagegaan of aannemelijk is dat daadwerkelijk en in voldoende mate leerlingen uit het gekozen voedingsgebied zullen worden aangetrokken. Het betoog faalt.
2.3.2. Niet in geschil is dat de gemeente Bergen op Zoom als een met de gemeente Roermond vergelijkbare gemeente, als bedoeld in artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de WPO, mocht worden aangemerkt en dat bij de prognose van het belangstellingspercentage van die gemeente mocht worden uitgegaan. Ter beantwoording ligt voor de vraag of aannemelijk is dat daadwerkelijk en in voldoende mate leerlingen uit het gekozen voedingsgebied zullen worden aangetrokken, zodat binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden voldaan aan de voor de gemeente Roermond geldende stichtingsnorm van 217 leerlingen.
Uit de genoemde uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2007 en 7 december 2005 vloeit voort dat bij die beoordeling de verhouding tussen het aantal leerlingen afkomstig van binnen en buiten de gemeente van vestiging relevant kan zijn. Anders dan de Stichting betoogt, valt niet in te zien dat de staatssecretaris de verhouding tussen het aantal leerlingen afkomstig van binnen en buiten de gemeente van vestiging op de voormalige Islamitische basisschool in Roermond en die verhouding op de Islamitische basisschool in Bergen op Zoom niet van betekenis mocht achten. Nu, naar door de Stichting niet is weersproken, ongeveer 37% van de leerlingen van de voormalige Islamitische basisschool in Roermond en ongeveer 7% van de leerlingen van de Islamitische basisschool in Bergen op Zoom afkomstig was van buiten de gemeente van vestiging, heeft de Stichting niet aannemelijk gemaakt dat thans ongeveer tweederde deel van het geprognosticeerde totaal aantal leerlingen afkomstig zal zijn uit de vier randgemeenten, te meer nu slechts twee leerlingen uit die gemeenten de voormalige Islamitische basisschool in Roermond bezochten. Het merendeel van de niet uit Roermond afkomstige leerlingen van de voormalige Islamitische basisschool te Roermond kwam uit Venlo; Venlo maakt echter geen deel uit van het thans gekozen voedingsgebied. Zowel wanneer wordt uitgegaan van voormelde verhouding op de voormalige Islamitische basisschool in Roermond, als wanneer wordt uitgegaan van voormelde verhouding op de Islamitische basisschool in Bergen op Zoom, blijft het geprognosticeerde totaal aantal leerlingen ruim onder de voor de gemeente Roermond geldende stichtingsnorm van 217 leerlingen. Voor zover de Stichting betoogt dat ten onrechte verschillende belangstellingspercentages voor de gemeente Roermond en de vier randgemeenten zijn gehanteerd, kan dit betoog niet worden gevolgd. Bij de toepassing van voormelde verhoudingen op het door de Stichting gekozen voedingsgebied is de staatssecretaris uitgegaan van de gegevens die zijn vervat in de door de Stichting overgelegde prognose.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gemeenteraad heeft mogen oordelen dat niet aannemelijk is dat de verlangde school binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door het wettelijk vereiste aantal van 217 leerlingen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Kessels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009