ECLI:NL:RVS:2022:1968

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
202105822/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring woningzoekende door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring als woningzoekende door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Op 4 januari 2021 heeft het college de aanvraag van [appellante] afgewezen, terwijl zij en haar vier minderjarige kinderen dakloos waren en al meer dan drie jaar in de crisisopvang verbleven. De afwijzing was gebaseerd op de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. De voorzieningenrechter heeft deze afwijzing in een eerdere uitspraak op 29 juli 2021 rechtmatig geacht. Op 13 oktober 2021 heeft het college alsnog een urgentieverklaring verleend aan [appellante], maar zij heeft het hoger beroep gehandhaafd omdat zij nog steeds geen woning had kunnen vinden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 maart 2022 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat het college, door het verlenen van de urgentieverklaring, tegemoet is gekomen aan de wensen van [appellante]. De Afdeling heeft geoordeeld dat [appellante] geen actueel en reëel belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, aangezien haar doel met het hoger beroep al was bereikt. Daarom heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft de Afdeling geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de proceskosten moet vergoeden, omdat het college erkend heeft dat het verlenen van de urgentieverklaring een tegemoetkoming was. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 4.118,00, te vergoeden aan [appellante]. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.

Uitspraak

202105822/1/A3.
Datum uitspraak: 13 juli 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2021 in zaak nr. 21/2355 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 4 januari 2021 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. H.M. de Roo, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellante] en haar vier minderjarige kinderen waren dakloos en verbleven ten tijde van hun aanvraag om een urgentieverklaring ruim drie jaar in de crisisopvang van de gemeente Amsterdam. Het college heeft die aanvraag op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (verordening) afgewezen. De voorzieningenrechter heeft dat besluit rechtmatig geacht. Bij besluit van 13 oktober 2021 heeft het college aan [appellante] alsnog een urgentieverklaring verleend. Zij heeft het hoger beroep gehandhaafd omdat zij nog steeds geen woning heeft.
2.       Het college heeft alsnog op grond van de hardheidsclausule in de verordening aan [appellante] een urgentieverklaring verleend. Hiermee heeft [appellante] bereikt wat zij met het instellen van het hoger beroep heeft beoogd, te weten het verkrijgen van een urgentieverklaring. Dat zij nog steeds geen woning heeft, maakt dat niet anders. Het verdelen van de beschikbare sociale huurwoningen valt buiten de reikwijdte van het besluit waarbij een aangevraagde urgentieverklaring is verleend. Het verzoek van [appellante] aan de Afdeling om het college op te dragen om op korte termijn een woning voor haar te vinden, eventueel op straffe van verbeurte van een dwangsom, valt daarom buiten de omvang van dit geding. Het college heeft overigens ter zitting toegezegd, voor zover dat in zijn macht ligt, zijn uiterste best te doen [appellante] zo snel als mogelijk aan een woning te helpen. [appellante] heeft gelet op het vorenstaande geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:599) moet, als het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat het belang ontbreekt, worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Zo’n grond kan zijn dat het bestuursorgaan aan de appellant is tegemoet gekomen. Met overeenkomstige toepassing van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht is dan een proceskostenveroordeling mogelijk. Het college heeft erkend in zijn nader stuk dat het met het alsnog verlenen van een urgentieverklaring is tegemoetkomen zoals hiervoor bedoeld. Daarom is een proceskostenveroordeling mogelijk en zal de Afdeling die ook uitspreken.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het college moet de proceskosten vergoeden. In aanmerking genomen wat hiervoor is overwogen over de overeenkomstige toepassing van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, moet het college op grond van artikel 8:108, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:41, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan [appellante] het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4.118,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2022
373-983