ECLI:NL:RVS:2022:1811

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
202100273/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen besluit staatssecretaris over rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 7 juni 2017 is genomen. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat de vreemdelingen geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland hebben gehad. Dit besluit werd later door de staatssecretaris op 20 december 2019 opnieuw ongegrond verklaard na bezwaar van de vreemdelingen. De rechtbank Den Haag heeft op 15 december 2020 het beroep van de vreemdelingen tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. Erik, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 15 november 2017, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld.

Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.

Uitspraak

202100273/1/V1.
Datum uitspraak: 29 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2020 in zaak nr. 20/315 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2017 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdelingen geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland hebben gehad.
Bij besluit van 20 december 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M. Erik, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3170, onder 4.2, over de vraag of inkomsten uit zwart werk middelen van bestaan zijn in de zin van artikel 8.12 van het Vb 2000). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2022
154-938