ECLI:NL:RVS:2022:1774

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
202104514/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kind, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 juli 2021. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen bij besluiten van 25 september 2019 niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 juni 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet verder gemotiveerd hoeft te worden.

De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 4 mei 2022, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is beantwoord. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep geen reden biedt om anders te oordelen dan in die eerdere uitspraak. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

202104514/1/V1.
Datum uitspraak: 23 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 juli 2021 in zaak nr. NL19.22806 en NL19.22810 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 25 september 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 6 juli 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. C.G. Matze, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324, onder 7.5, over het ontbreken van een maximale duur aan de opschorting van de overdrachtstermijn). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2022
954