ECLI:NL:RVS:2022:1774
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kind, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 6 juli 2021. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen bij besluiten van 25 september 2019 niet in behandeling genomen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 juni 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet verder gemotiveerd hoeft te worden.
De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 4 mei 2022, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is beantwoord. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep geen reden biedt om anders te oordelen dan in die eerdere uitspraak. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.