ECLI:NL:RVS:2022:1659
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en de toekenning van schadevergoeding
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 6 mei 2022 het beroep van de vreemdeling tegen zijn bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 22 april 2022 in bewaring gesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd waarom hij geen lichter middel had toegepast. De vreemdeling had verklaard dat hij bij zijn vriendin woont en samen met haar zorgt voor hun dochter van 1 jaar en de zoon van de vriendin uit een eerdere relatie. De staatssecretaris had in zijn besluit niet adequaat ingegaan op deze omstandigheden, wat leidde tot een motiveringsgebrek.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep werd gegrond verklaard. Aangezien de maatregel van bewaring al was opgeheven, was een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 2.790,00 voor de periode van 22 april 2022 tot en met 18 mei 2022, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.