ECLI:NL:RVS:2022:1659

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
202202869/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling en de toekenning van schadevergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 6 mei 2022 het beroep van de vreemdeling tegen zijn bewaring ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de vreemdeling op 22 april 2022 in bewaring gesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd waarom hij geen lichter middel had toegepast. De vreemdeling had verklaard dat hij bij zijn vriendin woont en samen met haar zorgt voor hun dochter van 1 jaar en de zoon van de vriendin uit een eerdere relatie. De staatssecretaris had in zijn besluit niet adequaat ingegaan op deze omstandigheden, wat leidde tot een motiveringsgebrek.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep werd gegrond verklaard. Aangezien de maatregel van bewaring al was opgeheven, was een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 2.790,00 voor de periode van 22 april 2022 tot en met 18 mei 2022, te betalen door de Staat der Nederlanden. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202202869/1/V3.
Datum uitspraak: 10 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 mei 2022 in zaak nr. NL22.7153 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in de verklaringen van de vreemdeling over zijn gezin geen aanleiding heeft gezien om een lichter middel toe te passen. De vreemdeling heeft tijdens het gehoor immers verklaard dat hij bij zijn vriendin woont en samen met haar de zorg draagt voor hun dochter van 1 jaar oud en de zoon van de vriendin uit een eerdere relatie. Hij heeft hierbij ook de naam en het adres van zijn vriendin genoemd. Door in het besluit alleen op te nemen dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor de vreemdeling onevenredig bezwarend maken, is de staatssecretaris hier ten onrechte niet op ingegaan. Het besluit lijdt daarom aan een motiveringsgebrek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309, onder 2.3).
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 mei 2022 in zaak nr. NL22.7153;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.790,00 over de periode van 22 april 2022 tot en met 18 mei 2022, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022
846