ECLI:NL:RVS:2022:1658

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
202202872/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot onmiddellijke uitzetting van vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Dit besluit werd genomen op 22 april 2022. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 6 mei 2022. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen vertrektermijn aan de vreemdeling is gegeven. De vreemdeling had verklaard dat hij bij zijn vriendin woont en zorg draagt voor hun dochter en de zoon van zijn vriendin. De staatssecretaris heeft in het terugkeerbesluit niet adequaat gereageerd op deze verklaringen, wat leidt tot een motiveringsgebrek.

Daarnaast heeft de vreemdeling terecht aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn mogelijke afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in dit geval niet heeft doorgevraagd naar de verklaringen van de vreemdeling, wat het besluit niet zorgvuldig maakt. De grief van de vreemdeling slaagt, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202202872/1/V3.
Datum uitspraak: 10 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 mei 2022 in zaak nr. NL22.7157 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten.
Bij uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in de verklaringen van de vreemdeling over zijn gezin geen aanleiding heeft gezien om hem een vertrektermijn te gunnen. De vreemdeling heeft tijdens het gehoor immers verklaard dat hij bij zijn vriendin woont en samen met haar de zorg draagt voor hun dochter van 1 jaar oud en de zoon van zijn vriendin uit een eerdere relatie. Hij heeft hierbij ook de naam en het adres van zijn vriendin genoemd. De staatssecretaris is hier in het terugkeerbesluit ten onrechte niet op ingegaan (zie paragraaf A3/3.6 van de Vc 2000). Het besluit lijdt daarom aan een motiveringsgebrek.
1.1.    Verder klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat hij mogelijk een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het VWEU en dat het op de weg van de staatssecretaris lag om hem daarover aanvullende vragen te stellen. De in deze beroepsgrond opgeworpen rechtsvraag is door de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346, onder 6.2. Hieruit volgt dat de staatssecretaris in dit geval ten onrechte niet heeft doorgevraagd naar de verklaringen van de vreemdeling. Het besluit is daarom niet zorgvuldig voorbereid.
1.2.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 22 april 2022 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 6 mei 2022 in zaak nr. NL22.7157;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 22 april 2022, V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022
846