ECLI:NL:RVS:2022:1658
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot onmiddellijke uitzetting van vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. Dit besluit werd genomen op 22 april 2022. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond in haar uitspraak van 6 mei 2022. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Jansen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom er geen vertrektermijn aan de vreemdeling is gegeven. De vreemdeling had verklaard dat hij bij zijn vriendin woont en zorg draagt voor hun dochter en de zoon van zijn vriendin. De staatssecretaris heeft in het terugkeerbesluit niet adequaat gereageerd op deze verklaringen, wat leidt tot een motiveringsgebrek.
Daarnaast heeft de vreemdeling terecht aangevoerd dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn mogelijke afgeleide verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in dit geval niet heeft doorgevraagd naar de verklaringen van de vreemdeling, wat het besluit niet zorgvuldig maakt. De grief van de vreemdeling slaagt, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard.
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.