ECLI:NL:RVS:2022:1608

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
202103059/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot wissen van persoonsgegevens en schadevergoeding op grond van de AVG

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2021. Het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp had op 17 september 2019 het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens te wissen en om schadevergoeding toe te kennen niet in behandeling genomen. Dit verzoek was ingediend door mr. N.G.A. Voorbach namens [appellant] op basis van de artikelen 17 en 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het college weigerde het verzoek omdat [appellant] zich niet persoonlijk had geïdentificeerd met een origineel identiteitsbewijs of digitaal met DigiD. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, omdat het college voldoende had gemotiveerd dat de identiteit van [appellant] niet met zekerheid kon worden vastgesteld op basis van de overgelegde documenten. In hoger beroep betwist [appellant] dit oordeel en stelt dat er geen reden was om aan zijn identiteit te twijfelen. Hij voerde aan dat de handtekeningen op de volmacht en de identiteitskaart voldoende overeenstemden en dat zijn identiteit voldoende gewaarborgd was door de aanwezigheid van zijn gemachtigde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het college in dit geval gerechtigd was om aanvullende identificatie te eisen, omdat er redelijke twijfel bestond over de identiteit van [appellant]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de handtekeningen op de identiteitskaart en de volmacht van elkaar afweken, wat de twijfel over de identiteit versterkte. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202103059/1/A3.
Datum uitspraak: 8 juni 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2021 in zaak nr. 20/1906 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Pijnacker-Nootdorp.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2019 heeft het college het verzoek van [appellant] om zijn persoonsgegevens te wissen en om schadevergoeding toe te kennen niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 4 februari 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, en het college, vertegenwoordigd door A. den Brok, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij brief van 22 juli 2019 heeft Voorbach namens [appellant] op grond van de artikelen 17 en 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) het college verzocht om de door het college verwerkte persoonsgegevens van [appellant] te wissen en om schadevergoeding toe te kennen. Bij de brief is een kopie van de identiteitskaart van [appellant] gevoegd en een volmacht waarin is vermeld dat [appellant] Voorbach volmachtigt om het verzoek in te dienen en hem in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Het college heeft geantwoord dat [appellant] zich in persoon moet identificeren met een origineel identiteitsbewijs - en geen kopie daarvan - of digitaal met DigiD voordat zijn verzoek in behandeling kan worden genomen.
1.1.    Het college heeft het verzoek niet in behandeling genomen en heeft het bezwaar daartegen ongegrond verklaard, omdat het de identiteit van [appellant] niet met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Het college heeft volgens de rechtbank in beroep voldoende gemotiveerd dat het met de overgelegde kopie van de identiteitskaart de identiteit van [appellant] als indiener van het AVG-verzoek niet met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen, omdat de handtekeningen op de identiteitskaart en de volmacht verschillend zijn.
Hoger beroep
3.       [appellant] betwist het oordeel van de rechtbank. Hij voert aan dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan zijn identiteit. De handtekeningen op de volmacht en de identiteitskaart stemmen voldoende overeen. Hij heeft de volmacht ondertekend in het bijzijn van een professionele gemachtigde met veel AVG-ervaring. Zijn identiteit was mede daardoor voldoende gewaarborgd.
Beoordeling
4.       Ingevolge artikel 17 van de AVG heeft de betrokkene in de in dat artikel vermelde gevallen het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen. Als de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval: het college) redenen heeft om te twijfelen aan de identiteit van de natuurlijke persoon die een dergelijk verzoek indient, kan hij om aanvullende informatie vragen die nodig is ter bevestiging van de identiteit van de betrokkene, zo volgt uit artikel 12, zesde lid, van de AVG.
4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft geoordeeld, onder andere in de uitspraken van 9 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2833 en ECLI:NL:RVS:2020:2915, wordt het overleggen van een kopie van een paspoort in beginsel als redelijke maatregel aangemerkt om de identiteit te controleren. [appellant] heeft een kopie van zijn identiteitskaart overgelegd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de handtekening op de identiteitskaart en die op de volmacht van elkaar afwijken en dat door deze redelijke twijfel over de identiteit van [appellant] de kopie van het identiteitsbewijs onvoldoende is. Dat het volgens [appellant] gaat om een miniem verschil dat is te verklaren doordat hij in bijzijn van Voorbach op diens kantoor negentig volmachten van ‘natte handtekeningen’ heeft voorzien waardoor het begrijpelijk is dat de ene handtekening iets afwijkt van de andere, neemt het geconstateerde verschil tussen de handtekening op de identiteitskaart en die op de volmacht niet weg. Omdat er redelijkerwijs twijfel bestond over de vraag of de persoon op de identiteitskaart het AVG-verzoek heeft ingediend, heeft het college mogen verlangen dat [appellant] zich in persoon of via DigiD identificeert. Wat [appellant] heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat hij daar ten tijde van het verzoek niet aan kon voldoen.
4.2.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022
280-983