ECLI:NL:RVS:2022:1592
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing aanvraag document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag werd op 21 januari 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 4 mei 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 27 december 2021 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Berg, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft in haar uitspraak geen vragen beantwoord die van belang zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtsvraag die aan de orde is eerder door de Afdeling is beantwoord. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.