ECLI:NL:RVS:2022:1519

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
29 mei 2022
Zaaknummer
202202264/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 april 2022 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde. De rechtbank had de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend aan de vreemdeling. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 mei 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. Dit oordeel is niet verder gemotiveerd, omdat de rechtsvraag eerder door de Afdeling is beantwoord in eerdere uitspraken.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die in dit geval € 759,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.

Uitspraak

202202264/1/V3.
Datum uitspraak: 30 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 april 2022 in zaak nr. NL22.5210 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 8 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraken van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1274, ECLI:NL:RVS:2022:1275 en ECLI:NL:RVS:2022:1276, over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022
47-922