ECLI:NL:RVS:2022:1458
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- A.W.M. Bijloos
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 30 april 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 maart 2019 de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde de besluiten van de staatssecretaris, waarbij de rechtbank zelf een nieuwe intrekkingsdatum vaststelde. De vreemdeling ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien door een nieuwe intrekkingsdatum vast te stellen. De vreemdeling had rechtmatig verblijf tot 24 maart 2015, en de staatssecretaris moet opnieuw een belangenafweging maken indien hij nog steeds voornemens is om de verblijfsvergunningen in te trekken. De overige grieven van de vreemdeling leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover deze zelf in de zaak heeft voorzien, en bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling moet nemen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.