202105960/2/V3.
Datum uitspraak: 11 mei 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 6 september 2021 in zaken nrs. NL21.11445 en NL21.11447 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 9 juli 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Ook heeft hij geweigerd de vreemdelingen ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en geweigerd ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat uitzetting van de vreemdelingen achterwege blijft. De staatssecretaris heeft in de besluiten vermeld dat deze besluiten nog niet gelden als terugkeerbesluit, omdat eerst moet worden onderzocht of voor de vreemdelingen adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is.
Bij uitspraak van 6 september 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluiten van 26 januari 2022 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opnieuw afgewezen. Ook heeft hij opnieuw geweigerd de vreemdelingen ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat hun uitzetting achterwege blijft. De staatssecretaris heeft de vreemdelingen krachtens paragraaf A3/6.1 van de Vc 2000 uitstel van vertrek verleend totdat zij meerderjarig zijn of totdat komt vast te staan dat voor hen adequate opvang in het land van terugkeer beschikbaar is en een terugkeerbesluit wordt genomen.
De vreemdelingen hebben hiertegen bij de rechtbank beroepen ingesteld en de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze beroepen en dit verzoek zijn door de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden.
Overwegingen
1. De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij rechtmatig verblijf genieten gedurende de behandeling van het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep en de door hen ingestelde beroepen tegen de besluiten van 26 januari 2022, die ingevolge artikel 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, bij die behandeling worden betrokken. In feite komt dit neer op het verzoek om te bepalen dat de uitzetting achterwege blijft totdat op het hoger beroep en de beroepen is beslist.
2. Gelet op wat is aangevoerd, is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de besluiten van 26 januari 2022 in stand zullen blijven. Daarom treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet totdat op het hoger beroep en de beroepen is beslist;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Wissels
voorzieningenrechter
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022
371-907