ECLI:NL:RVS:2022:1254
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot uitzetting en opvang van vreemdeling
Op 28 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling, mede namens haar minderjarige kind, een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 25 maart 2022 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond had verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 november 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en tevens geweigerd om haar uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
In het verzoek om voorlopige voorziening vroeg de vreemdeling de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zou worden uitgezet totdat er een beslissing op haar hoger beroep zou zijn genomen. Daarnaast verzocht zij om opvang en verstrekkingen. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de aangevoerde argumenten, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat het hoger beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 759,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 april 2022 en is geregistreerd onder het zaaknummer 202202332/2/V2. De voorzieningenrechter in deze zaak was mr. M. Soffers, bijgestaan door griffier mr. E.L. Iedema.