ECLI:NL:RVS:2022:121
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- A. Kuijer
- J.H. van Breda
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel en hoger beroep vreemdeling
Op 18 januari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 september 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 10 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. V.L. van Wieringen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdeling met onbekende bestemming was vertrokken, maar dat zijn gemachtigde had aangegeven dat de vreemdeling de procedure wilde doorzetten. De Raad concludeerde dat de vreemdeling nog steeds belang had bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep leidde echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk als voorzitter, samen met mr. A. Kuijer en mr. J.H. van Breda als leden, in aanwezigheid van mr. R.M. Renting als griffier. De uitspraak werd in het openbaar gedaan op 18 januari 2022.