202105896/1/R4.
Datum uitspraak: 13 april 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Doetinchem,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de raad het bestemminsplan "Tankstations Oostelijke Randweg en [locatie] - 2019" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen, de raad en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 maart 2022, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M. Bulten, bijgestaan door mr. M.H. Blokvoort, advocaat te Deventer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J.O. Copier, advocaat te Nijmegen, M. de Beukelaar, N. Everdij, en, via een videoverbinding, N. Faber, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan maakt de verplaatsing van een tankstation met LPG mogelijk van de Wijnbergseweg in Doetinchem (hierna: de huidige locatie) naar een perceel aan de Oostelijke Randweg in Doetinchem (hierna: de nieuwe locatie).
2. [partij] is eigenaar van het tankstation met LPG op de huidige locatie. Na de verplaatsing wil zij de exploitatie van haar tankstation op de nieuwe locatie voortzetten. [appellant] en anderen wonen in de nabije omgeving van de nieuwe locatie. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij vrezen voor nadelige gevolgen van het tankstation.
Voorgeschiedenis
3. Het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem vindt de verplaatsing van het bestaande tankstation met LPG van de huidige locatie binnen de bebouwde kom naar de nieuwe locatie buiten de bebouwde kom wenselijk. Het college heeft daarom een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd waarmee een verplaatsing naar de nieuwe locatie mogelijk wordt gemaakt. Een tankstation met LPG is dan niet meer toegestaan op de huidige locatie.
4. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn zienswijzen ingediend. Het college heeft aan de raad het voorstel gedaan om in te stemmen met de zienswijzennota en om het voorgelegde bestemmingsplan vast te stellen.
5. Op 5 maart 2020 heeft de raad besloten om het bestemmingsplan niet vast te stellen.
6. Dit besluit is vernietigd in de uitspraak van 10 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:517). De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat dat besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij heeft de Afdeling de raad opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet hoeft te worden toegepast. 7. Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de raad een nieuw besluit genomen en daarbij het bestemmingsplan vastgesteld.
Wettelijk kader
8. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Toetsingskader
9. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Zorgvuldigheid totstandkoming plan
10. [appellant] en anderen betogen dat het nu vastgestelde plan slechts in beperkte mate afwijkt van het eerdere plan dat de raad niet heeft willen vaststellen. Deze ommezwaai is volgens hen niet deugdelijk gemotiveerd. Ook betogen zij dat het besluit tot vaststellen van het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen, mede omdat de raad zeer verdeeld was over het plan. Daarnaast is het plan volgens hen gebaseerd op verouderd beleid. Aan dit plan ligt de op 28 oktober 1999 door de raad vastgestelde beleidsnotitie Motorbrandstoffenverkoop ten grondslag. [appellant] en anderen betogen dat door naar dit oude beleid te verwijzen bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met nieuwe ontwikkelingen, zoals het elektrisch of hybride rijden. Zij verwachten verder dat de raad bij het vaststellen van een nieuwe Omgevingsvisie, waar hij op dit moment aan werkt, de keuze zal maken om een aantal bestaande tankstations te saneren.
10.1. De Afdeling stelt vast dat na haar uitspraak van 10 maart 2021 op punten nader onderzoek is gedaan, waarop de plantoelichting is aangepast. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem heeft een "Nota van wijzigingen bestemmingsplan Tankstations Oostelijke Randweg en [locatie] - 2019" opgesteld. Dit stuk is met het voorstel tot vaststelling van het plan voorgelegd aan de raad. In het voorstel is toegelicht dat en waarom het besluit van 5 maart 2020 is vernietigd en waarom aanleiding bestaat het bestemmingsplan nu wel vast te stellen. Bij de planvaststelling heeft de raad met deze stukken ingestemd. Anders dan [appellant] en anderen betogen heeft de raad daarmee duidelijk gemaakt waarom het nu heeft ingestemd met dit plan en zodoende een nieuwe afweginggemaakt. Dat deze afweging tot een andere uitkomst heeft geleid is onvoldoende voor het oordeel dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd dan wel onzorgvuldig tot stand gekomen is. Dat de raad onderling verdeeld was over de uitkomst maakt evenmin dat het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen is. Vast staat immers dat het voorstel tot vaststelling van het plan uiteindelijk door een meerderheid is aangenomen. De raad heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat deugdelijk is gemotiveerd waarom er anders dan eerder nu gekozen is voor vaststelling van het bestemmingsplan en dat dit besluit in zoverre zorgvuldig tot stand gekomen is.
10.2. Met betrekking tot het beleid heeft de raad er terecht op gewezen dat de beleidsnotitie Motorbrandstoffenverkoop ten tijde van de vaststelling van het plan geldend beleid was. In die beleidsnotitie is het streven opgenomen om bestaande verkooppunten van motorbrandstoffen vanuit woonomgevingen te verplaatsen naar invalswegen. Ook heeft de raad erop gewezen dat het plan is getoetst aan de 'Structuurvisie Doetinchem 2035', die is vastgesteld op 26 september 2013. De plantoelichting vermeld dat deze structuurvisie erop gericht is risicovolle situaties te voorkomen, door bronnen (tankstations met LPG-verkoop, buisleidingen voor aardgas en transport van gevaarlijke stoffen) op voldoende afstand te houden van woon- of verblijfplaatsen van mensen en andersom. Over LPG-tankstations is ook hierin de wens uitgesproken om deze bij voorkeur bij de invalswegen te plaatsen. De Afdeling stelt vast dat het beleid van de beleidsnotitie Motorbrandstoffenverkoop uit 1999 in 2013 met de 'Structuurvisie Doetinchem 2035' is bevestigd en nog steeds het geldende beleid is. Niet gebleken is dat dit beleid van uitplaatsen van tankstations uit woonomgevingen vanwege de door [appellant] en anderen genoemde nieuwe ontwikkelingen, achterhaald zou zijn. Geen grond bestaat dus voor het oordeel dat het plan is gebaseerd op verouderd beleid.
Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de raad daarnaast toegelicht dat er in aanloop naar de nieuwe Omgevingswet momenteel gewerkt wordt aan een nieuwe Omgevingsvisie. Ook heeft de raad toegelicht dat er al wel een concept van deze Omgevingsvisie ligt, maar nog niet bekend is wanneer deze vastgesteld zal worden en hierin is nog niets opgenomen over dit onderwerp. Volgens de raad is er echter geen reden om aan te nemen dat het voorliggende beleid in die visie gewijzigd wordt. De wens is en blijft volgens hem om de bestaande LPG-tankstations vanuit woonomgevingen te verplaatsen naar bij voorkeur invalswegen. Gezien die toelichting en daarnaast in aanmerking genomen de opdracht in de uitspraak van 10 maart 2021 om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen, is de Afdeling van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door niet op deze nieuwe Omgevingsvisie te wachten alvorens het plan vast te stellen.
10.3. De betogen slagen niet.
Ladder duurzame verstedelijking
11. [appellant] en anderen betogen dat niet is voldaan aan de ladder duurzame verstedelijking. De behoefte is volgens hen niet aangetoond. Dat het gaat om de verplaatsing van een tankstation, betekent volgens hen niet zonder meer dat er ook een behoefte is aan een tankstation op de nieuwe locatie. Ook betwijfelen zij of serieus onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties in bestaand stedelijk gebied. Omdat het tankstation een ruim verzorgingsgebied heeft, moeten de alternatieven ook in een groot gebied worden gezocht. Verder is in de loop van de procedure volgens [appellant] en anderen sprake geweest van ten minste één mogelijk alternatief. Bij de planvaststelling is hierin ten onrechte geen inzicht geboden. In beroep wijzen zij op groot aantal stukken over het onderzoek van de raad naar alternatieve locaties die zij naar aanleiding van een wob-verzoek hebben ontvangen. Op de zitting hebben zij erop gewezen dat hieruit blijkt dat er dus wel geschikte alternatieven zijn en benadrukken zij dat zij de onderbouwing missen waarom de voorziene locatie de meest geschikte locatie is.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
11.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het plan niet hoefde te toetsen aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Omdat de voorgenomen bebouwing onvoldoende substantieel is, voorziet het plan volgens hem namelijk niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
11.2. In artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Daarin is bepaald dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling.
Zoals de Afdeling al eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, moet een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel zijn om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500m2, moet deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Bij beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld welke planologisch beslag op de ruimte het plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan en in hoeverre het plan, eveneens in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging. 11.3. In het voorgaande bestemmingsplan "Oostelijke Randweg 2009" was aan de gronden van het plangebied de enkelbestemming "Agrarisch" toegekend, de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "Waarde - Natuur", met de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied zone 1". Blijkens artikel 3.1, aanhef en onder a, van de planregels bij dat plan, waren deze gronden bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Blijkens artikel 3.4 van die planregels konden burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied zone 1" gronden met de bestemming "Agrarisch" onder voorwaarden wijzigen naar "Bedrijf" met de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen met lpg".
In het voorliggende bestemmingsplan wordt aan de gronden van het plangebied, voor zover van belang, de enkelbestemming "Bedrijf - 2" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologische verwachting 2", met de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen lpg" toegekend. Gronden met de bestemming "Bedrijf - 2" zijn ingevolge artikel 4.1 van de planregels onder meer aangewezen voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, met een maximale doorzet van 1.000m3 per jaar, alsmede detailhandel in motorbrandstoffen, met een maximaal verkoopvloeroppervlak van 50m2.
Op grond van artikel 4.2.2, aanhef en onder b, van de planregels, in samenhang met de verbeelding, mag op de gronden met de bestemming "Bedrijf - 2" en de functieaanduiding "verkooppunt motorbrandstoffen lpg" de bebouwing (exclusief overkapping) maximaal 100m² bedragen. Op grond van artikel 4.2.2, aanhef en onder c, van de planregels mag de overkapping voorts maximaal 400m² bedragen.
De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in een functiewijziging. Gelet op de kleinschalige bedrijfsbebouwing die het plan mogelijk maakt en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf - 2", is de Afdeling van oordeel dat het plan in dit geval niet voorziet in een stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.. Gelet op al het vorenstaande is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.
Uitvoerbaarheid in het kader van de behoeftetoets buiten de ladder om
11.4. Dat de in het plan voorziene ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is, neemt niet weg dat niettemin aan de eisen van artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro moet worden voldaan. De behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt moet met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan zijn onderbouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 28 juni 2017 heeft overwogen, beoordeelt de bestuursrechter, in aanmerking genomen deze onderbouwing, of de mogelijk gemaakte ontwikkeling zodanig is, dat aanleiding bestaat voor het oordeel dat het betrokken bestuursorgaan er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt.
11.5. De Afdeling stelt vast dat in de plantoelichting is gemotiveerd dat sprake is van een concreet initiatief, in de huidige situatie sprake is van een bestaand tankstation met LPG met een bestaande doorvoer aan brandstoffen en deze in het kader van het motorbrandstoffenverkooppuntenbeleid wordt uitgeplaatst uit een woongebied naar de rand van Doetinchem. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan. Hierin wordt melding gemaakt van de samenwerking tussen [partij] en Varo Energy voor de realisatie van het tankstation op de nieuwe locatie, waardoor daarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. De kosten van de realisatie van het tankstation worden blijkens de plantoelichting voorts terugverdiend door de exploitatie daarvan. Ook staat vermeld dat de gemeente Doetinchem verantwoordelijk is voor het betalen van eventuele planschade en dat er voor de percelen van de gemeente Doetinchem in De Zumpe gelden beschikbaar zijn vanuit de provincie, om de agrarische grond om te vormen naar natuur. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad er ten tijde van het vaststellen van het plan in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat behoefte zal bestaan aan de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt.
Het onderzoek naar alternatieven
11.6. Uit de toelichting blijkt verder dat bij de totstandkoming van het plan is gekeken naar alternatieven in bestaand stedelijk gebied. In verband met mogelijke veiligheidsrisico's moet evenwel rekening gehouden met een contour van 35m rond het vulpunt zonder woonbebouwing en een maximum van 55 personen per ha binnen de 150m contour. Die contour is gebaseerd op een maximaal vergunde doorzet per jaar. Zo'n locatie is binnen bestaand stedelijk gebied niet aanwezig, aldus de plantoelichting. Op de zitting heeft de raad er op gewezen dat hij in de nota van zienswijzen gemotiveerd heeft toegelicht waarom de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieve locaties binnen dan wel buiten bestaand stedelijk gebied niet geschikt zijn. Zo heeft de raad toegelicht dat verplaatsing naar een andere locatie aan de Oostelijke Randweg niet wenselijk is vanwege omliggende bebouwing. Verplaatsing naar de Varsseveldseweg zal betekenen dat bezoekers van het tankstation een extra afslag zullen moeten nemen. Dit zal leiden tot extra verkeersbewegingen op de Varsseveldseweg. De kracht van het tankstation op de beoogde plek aan de Oostelijke Randweg is volgens de raad juist dat vooral passerend verkeer gebruik gaat maken van het tankstation. Ten slotte heeft de raad zich onder verwijzing naar de door [appellant] en anderen in beroep ingebrachte stukken over mogelijke alternatieven, op het standpunt gesteld dat hij heeft gekeken naar drie locaties op het A18-bedrijvenpark en een locatie aan het Zaagmolenpad. Deze locaties zouden ten opzichte van de voorziene locatie echter altijd B-keuze locaties zijn geweest.
11.7. Over de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieve locaties merkt de Afdeling op dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging moet maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft hij beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moet hij in zijn afweging meenemen. De Afdeling stelt vast dat de raad in de nota van zienswijzen de aangedragen alternatieven aan de Oostelijke Randweg en de Varsseveldseweg deugdelijk gemotiveerd heeft afgewezen. Daarbij mocht hij van belang achten dat deze minder geschikt zijn vanwege de omliggende bebouwing en de extra verkeersbewegingen die verplaatsing naar die locaties met zich brengen. Over de in beroep door [appellant] en anderen overgelegde stukken over locatie aan het Zaagmolenpad en de drie locaties op het A18-bedrijvenpark merkt de Afdeling op dat, voor zover deze voldoen aan meergenoemde beleidswens, de raad ook deze heeft mogen afwijzen als geschikt alternatief. Uit de stukken blijkt wel dat er planologische mogelijkheden bestaan om het tankstation naar die locaties te verplaatsen, maar hieruit volgt ook dat dit niet zonder meer en in de huidige vorm mogelijk is. Zo is voor verplaatsing naar het A18-bedrijvenpark volgens de stukken toestemming nodig van de Provincie om de benodigde ontsluiting aan te kunnen leggen en wordt melding gemaakt dat de Provincie te kennen heeft gegeven iedere ontsluiting onwenselijk te vinden. Dit omdat iedere nieuwe afslag belemmerend kan werken voor de doorstroming. Blijkens deze stukken wordt de kans op medewerking van de Provincie daarom ingeschat als zeer klein. Gelet op het voorgaande heeft de raad de door [appellant] en anderen voorgestelde alternatieven afgewogen bij de vaststelling van het plan en heeft hij deze naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid kunnen afwijzen.
11.8. De betogen slagen niet.
Landschappelijke inpassing - natuurgebied De Zumpe
12. [appellant] en anderen betogen verder dat de vestiging van een tankstation op de nieuwe locatie een onevenredige afbreuk doet aan de natuurwaarden in het natuurgebied De Zumpe. Dit gebied maakt nu dan wel geen onderdeel meer uit van het Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN), maar dat neemt niet weg dat het hier gaat om een natuurgebied. Met het karakter daarvan verdraagt het zich niet dat daar een tankstation wordt gerealiseerd. Deze natuurwaarden waren in 2020 voor de raad bovendien nog reden om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Ook voeren [appellant] en anderen aan dat het bestemmingsplan afbreuk doet aan het landschappelijke karakter van het gebied. Dit gebied kenmerkt zich volgens hen door een coulisselandschap. Dat landschap is al aangetast door de aanleg van de Oostelijke Randweg. De vestiging van een tankstation op de nieuwe locatie leidt tot een verdere aantasting. Ten slotte betogen zij dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de ondergrondse waterstromen in het gebied, waarvan enkele van die stromen in de richting van de woningen van [appellant] en anderen lopen. Om deze gevolgen te beperken, zijn al verschillende hydrologische maatregelen nodig. [appellant] en anderen vrezen dat verdere maatregelen nodig zullen zijn na vestiging van een tankstation op de nieuwe locatie.
12.1. De raad heeft op de zitting erop gewezen dat de nieuwe locatie op 1 kilometer afstand ligt van natuurgebied De Zumpe. Dat het op enig moment de bedoeling is geweest de nieuwe locatie onderdeel te laten uitmaken van het GNN doet er niet aan af dat de nieuwe locatie thans niet ligt op gronden die deel uitmaken van het GNN. De raad wijst terecht op de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, waarin dit eveneens is vastgesteld. Ook heeft de Afdeling in die uitspraak vastgesteld dat de nieuwe locatie evenmin valt binnen het "Projectgebied De Zumpe", zodat voor aantasting van de in dat gebied aanwezige of beoogde natuurwaarden niet hoeft te worden gevreesd.
De Afdeling stelt vast dat bij totstandkoming van het plan niettemin aandacht is besteed aan de nabijheid van natuurgebied De Zumpe. Zo blijkt uit de plantoelichting dat de functiewijziging van agrarisch naar natuur voor een deel van De Zumpe, zorgt voor uitbreiding van de omvang van dat natuurgebied en het beschermingsgebied van De Zumpe in dit plan ook een specifieke bescherming krijgt door middel van de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie".
Verder stelt de Afdeling vast dat in de plantoelichting voldoende aandacht is besteed aan het aspect water, waarbij de mogelijke gevolgen van de realisatie van het plan op het GNN en De Zumpe zijn bezien. De conclusie in de plantoelichting is dat water geen belemmering vormt voor het plan. Zekerheidshalve heeft de raad in de beroepsfase een ecologisch onderzoek laten uitvoeren. De door hem overgelegde notitie 'Ecohydrologische effecten tankstation Oostelijke Randweg', van 18 november 2021, bevestigt dat er geen sprake is van negatieve effecten binnen het plangebied dan wel in het natuurgebied De Zumpe.
Gelet op het voorgaande en omdat [appellant] en anderen hun vrees voor schadelijke gevolgen aan het natuurgebied alsmede de ondergrondse waterstromen niet hebben onderbouwd, bestaat er geen grond voor het oordeel dat de raad het plan vanwege de aanwezigheid van de nabij gelegen natuurgebieden in redelijkheid niet kon vaststellen.
12.2. Wat betreft de inpassing in het landschap overweegt de Afdeling dat er in artikel 4.4.1 van de planregels een voorwaardelijke verplichting is neergelegd voor de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen in overeenstemming met het in bijlage 1 bij de planregels opgenomen inrichtingsplan 'Landschappelijke inpassing Tankstation Oostelijke Randweg'. In de plantoelichting staat dat, om het tankstation zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken, aan de zuidoostzijde van het tankstation wordt voorzien in een grondwal met struweel en diverse boomsoorten. Ter plaatse van de Oostelijke Randweg wordt voorzien in een haag van meidoorn of beuk die na drie jaar een minimale afmeting van 1,5m breed en 1m hoog moet zijn. Aan de noordzijde wordt voorzien in een los groeiende meidoornhaag die tot 3m hoog kan uitgroeien. Ten oosten van het te realiseren tankstation wordt de bestaande houtwal doorgetrokken. Deze houtwal zal maximaal 5m hoog en 15m breed worden. Door een combinatie van bomen en heesters wordt er gezorgd voor een dichte structuur. Voor zover het betoog van [appellant] en anderen moet worden begrepen als een meer algemeen betoog dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening leidt tot een aantasting van het landschap, bestaat daarvoor gelet op het voorgaande geen grond.
12.3. De betogen slagen niet.
Conclusie en slotoverweging
13. Het beroep is ongegrond. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022
765
BIJLAGE
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 1.1.1
1 In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
[…].
Artikel 3.1.6
1 Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
2 De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
[…]
Bestemmingsplan "Oostelijke Randweg 2009"
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' de bestemming Agrarisch wijzigen in 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg met een maximale doorzet van 1.000 m³ per jaar, onder voorwaarde dat:
[…].
Bestemmingsplan "Tankstations Oostelijke Randweg en [locatie] - 2019"
Artikel 4 Bedrijf - 2
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg is toegestaan met een maximale doorzet van 1.000 m3 per jaar;
b. detailhandel in motorbrandstoffen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' en detailhandel en horeca ondergeschikt en verbonden aan de verkoop van motorbrandstoffen, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak maximaal 50 m2 mag zijn;
c. groen- en nutsvoorzieningen;
en daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.
Artikel 4.2 Bouwregels
Artikel 4.2.2 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de navolgende regels:
a. realisatie is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' bedraagt de bebouwing (exclusief overkapping) maximaal 100 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 m, met dien verstande de bebouwing uitsluitend ten behoeve van het verkooppunt motorbrandstoffen mag worden gebouwd;
c. alleen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping', is een overkapping toegelaten met een maximum oppervlakte van 400 m2 en een maximale bouwhoogte van 6 m.
Artikel 4.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
Binnen 1 jaar na de realisatie van het verkooppunt motorbrandstoffen moet het inrichtingsplan 'Landschappelijke Inrichtingsplan Tankstation' (Bijlage 1 van de regels) zijn aangelegd en in stand worden gehouden.