ECLI:NL:RVS:2021:957
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag Nederlands paspoort voor minderjarige zoon
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante], mede namens haar minderjarige zoon [zoon], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2020. De rechtbank had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de minister van Buitenlandse Zaken op 20 maart 2019 had besloten de aanvraag voor een Nederlands paspoort voor haar minderjarige zoon niet in behandeling te nemen. De minister had dit besluit gemotiveerd en het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard op 12 november 2019.
[appellante] beroept zich in het hoger beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat haar oudste zoon wel een Nederlands paspoort heeft gekregen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan het feit dat haar oudste zoon een paspoort heeft. De rechtbank had op de gronden van [appellante] ingegaan en de Afdeling oordeelt dat er geen nieuwe redenen zijn aangevoerd die de eerdere uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig maken.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 4 mei 2021.