ECLI:NL:RVS:2021:957

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
202006320/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag Nederlands paspoort voor minderjarige zoon

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante], mede namens haar minderjarige zoon [zoon], tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2020. De rechtbank had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de minister van Buitenlandse Zaken op 20 maart 2019 had besloten de aanvraag voor een Nederlands paspoort voor haar minderjarige zoon niet in behandeling te nemen. De minister had dit besluit gemotiveerd en het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard op 12 november 2019.

[appellante] beroept zich in het hoger beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, omdat haar oudste zoon wel een Nederlands paspoort heeft gekregen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan het feit dat haar oudste zoon een paspoort heeft. De rechtbank had op de gronden van [appellante] ingegaan en de Afdeling oordeelt dat er geen nieuwe redenen zijn aangevoerd die de eerdere uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig maken.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 4 mei 2021.

Uitspraak

202006320/1/A3.
Datum uitspraak: 4 mei 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], mede namens haar minderjarige zoon [zoon],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2020 in zaak nr. 19/7941 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2019 heeft de minister medegedeeld de aanvraag van [appellante] voor een Nederlands paspoort voor haar minderjarige zoon [zoon] niet in behandeling te nemen.
Bij besluit van 12 november 2019 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellante] beroept zich op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert zij aan dat haar oudste zoon wel in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort.
2.       In de aangevallen uitspraak is de rechtbank op die gronden ingegaan. [appellante] heeft in het hogerberoepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld, dat [appellante] aan het feit dat haar oudste zoon in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat [zoon] het Nederlanderschap bezit. Het aangevoerde leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2021
195-836.