ECLI:NL:RVS:2021:841

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
202003086/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na steekincident

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 21 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag was afgewezen door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) op 26 april 2019, omdat volgens de CSG geen sprake was van ernstig letsel zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). [appellant] had aangevoerd dat hij slachtoffer was van een steekincident, waarbij hij letsel aan zijn gezicht had opgelopen. De CSG oordeelde dat het litteken niet als ontsierend kon worden aangemerkt en dat er geen bewijs was voor psychisch letsel, aangezien [appellant] het mes niet had gezien tijdens de aanval.

De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak op 12 mei 2020 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 6 april 2021 heeft de Afdeling de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen sprake was van ernstig fysiek of psychisch letsel. De Afdeling bevestigde deze conclusie, waarbij werd benadrukt dat het aan de aanvrager is om voldoende objectieve aanwijzingen te leveren dat hij slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.

De Afdeling concludeerde dat [appellant] niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op een uitkering uit het fonds, omdat hij niet kon aantonen dat er sprake was van ernstig letsel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

202003086/1/A2.
Datum uitspraak: 21 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2020 in zaak nr. 19/5114 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2019 heeft de CSG een aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2019 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2021.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft aan zijn aanvraag van 8 januari 2019 ten grondslag gelegd dat hij slachtoffer is geworden van een steekincident met een mes. Hij heeft hierdoor letsel aan zijn gezicht opgelopen waarvoor hij is behandeld op de spoedeisende hulp.
Bij het besluit van 26 april 2019, gehandhaafd bij het besluit van 18 september 2019, heeft de CSG deze aanvraag afgewezen, omdat volgens de CSG geen sprake is van ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg). Daarbij is van belang dat het litteken van [appellant] volgens de CSG niet als ontsierend kan worden aangemerkt als bedoeld in de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst). Voorts concludeert de CSG dat van het gestelde psychische letsel geen bewijs is geleverd en dat psychisch letsel ook niet kan worden voorondersteld nu geen sprake is van een rechtstreekse bedreiging met een mes als bedoeld in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Beleidsbundel).
Aan de orde is de vraag of [appellant] met de overgelegde stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf met ernstig (fysiek dan wel psychisch) letsel tot gevolg als bedoeld in artikel 3 van de Wsg op grond waarvan hij recht heeft op een uitkering uit het fonds.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van ernstig fysiek letsel omdat het litteken van [appellant] niet als ontsierend kan worden aangemerkt. Het enkele feit dat het litteken zichtbaar is, is daarvoor volgens de rechtbank onvoldoende.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen sprake is van ernstig psychisch letsel. Voor het vooronderstellen van psychisch letsel is op grond van paragraaf 1.2.3. van de Beleidsbundel een rechtstreekse bedreiging met een mes of vuurwapen vereist en moet het slachtoffer zich bewust zijn geweest van het wapen. Nu [appellant] het mes niet heeft gezien, is niet aan deze voorwaarde voldaan, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       [appellant] is het niet eens met de aangevallen uitspraak en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG de aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Daartoe betoogt
[appellant] dat er volgens hem wel sprake is van ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. [appellant] is, in het bijzijn van zijn kinderen, aangevallen met een mes. Hij is vervolgens met spoed naar het ziekenhuis vervoerd waar een wond in zijn gezicht is gehecht. Aan het steekincident heeft hij een litteken overgehouden. Gezien de ernst van het misdrijf moet een bepaald psychisch letsel voorondersteld worden, aldus [appellant]. [appellant] stelt zich meer specifiek op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een rechtstreekse bedreiging met een mes, omdat hij het mes niet heeft gezien. Dat de situatie op het moment dat geen mes wordt gezien minder verontrustend is, doet volgens [appellant] in dit geval niet af aan de ernst van de situatie, omdat het bloeden als gevolg van het steekincident en daarbij de realisatie dat hij is gestoken met een mes, alsnog een grote psychische impact heeft. Het vorenstaande betekent dan ook dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat geen sprake is van ernstig letsel, aldus
[appellant].
4.       Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg luidt:
"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."
4.1.    Voor de beoordeling van een aanvraag om een uitkering uit het fonds hanteert de CSG het beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel (versie 1 juli 2019).
4.2.    Volgens paragraaf 1.2.2 van de Beleidsbundel van 1 juli 2019 heeft de CSG een Letsellijst (eveneens van 1 juli 2019) ontwikkeld om het opgelopen letsel in een letselcategorie in te kunnen delen. Deze Letsellijst geeft richtlijnen voor welk fysiek en psychisch letsel volgens de CSG als voldoende ernstig kan worden aangemerkt in de zin van de Wsg om een uitkering te rechtvaardigen.
4.3.    Volgens paragraaf 1.2.3 van de Beleidsbundel kan de CSG op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Het gaat om geweldsmisdrijven, die op zichzelf zo ernstig zijn, dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer. Eén van deze geweldsmisdrijven is de rechtstreekse bedreiging met een mes of vuurwapen. Een bedreiging met een mes of vuurwapen is rechtstreeks als de bedreiging op de persoon van het slachtoffer is gericht (het slachtoffer is zich op dat moment bewust van het wapen) op een voor het wapen redelijkerwijs bruikbare afstand. Daarbij moet het slachtoffer op het moment van de bedreiging in de veronderstelling verkeren dat het om een echt wapen gaat.
5.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:146, is het aan de aanvrager van een uitkering uit het fonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
6.       Niet in geschil is dat [appellant] slachtoffer is geworden van een misdrijf. Ook niet in geschil is dat hij daarbij gestoken is met een mes en daar een litteken in het gezicht nabij de haargrens aan heeft overgehouden. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de CSG het litteken had moeten aanmerken als ontsierend als bedoeld in de Letsellijst. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van ernstig fysiek letsel.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat de CSG zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet met objectieve medische stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij ernstig psychisch letsel heeft opgelopen.
De rechtbank heeft tot slot terecht geoordeeld dat de omstandigheden van het geweldsmisdrijf waarvan [appellant] slachtoffer is geworden geen aanleiding geven om ernstig psychisch letsel bij hem te vooronderstellen. Daartoe is van belang dat [appellant] in de
processen-verbaal van aangifte heeft aangegeven dat hij het mes niet heeft gezien. Dit is volgens de voorwaarden van de Beleidsbundel echter wel vereist. Van een gelijkstelling aan een rechtstreekse bedreiging met een mes is ook geen sprake. Het enkele bloeden en de realisatie dat het bloeden van een messteek moet zijn gekomen, is daarvoor onvoldoende nu [appellant] zich op het moment van de mishandeling zelf, naar eigen zeggen mogelijk door adrenaline, niet bewust was van het wapen. Op grond van het vorenstaande heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een situatie waarbij psychisch letsel voorondersteld moet worden.
De betogen falen. Het vorenstaande betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van ernstig (fysiek of psychisch) letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2021
343-921.