202000089/1/A2.
Datum uitspraak: 17 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2019 in zaak nr. 19/1119 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft de RDW het verzoek van [appellant] om de tenaamstelling van de auto met het kenteken [...] met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, afgewezen.
Bij besluit van 12 februari 2019 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 18 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft bij brief van 30 juli 2018 de RDW verzocht om de tenaamstelling van twee auto’s, waarvan er één met het kenteken [...], met terugwerkende kracht vanaf januari 2018 vervallen te verklaren. Hij heeft in zijn verzoek naar voren gebracht dat een goede kennis hem in januari 2018 heeft gevraagd of hij voor één week twee auto’s op zijn naam wilde zetten. Daarna heeft hij niks meer van die kennis gehoord. De auto’s zijn niet van [appellant] en hij gebruikt die ook niet. Hij heeft geen rijbewijs. [appellant] heeft ook naar voren gebracht dat hij post krijgt over de wegenbelasting en dat hij boetes ontvangt.
1.1. Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft de RDW het verzoek om de tenaamstelling van de auto met het kenteken [...] met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, afgewezen. De RDW heeft daaraan ten grondslag gelegd dat die auto van 5 januari 2018 tot en met 18 juli 2018 te naam was gesteld op naam van [appellant]. Op 18 juli 2018 heeft een andere tenaamstelling plaatsgevonden. Daardoor is de tenaamstelling van [appellant] van rechtswege komen te vervallen op 18 juli 2018. De RDW heeft daarom deze einddatum gehandhaafd in het kentekenregister.
1.2. [appellant] heeft tegen het besluit van 9 oktober 2018 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 februari 2019 heeft de RDW dat bezwaar na een aanvullende motivering ongegrond verklaard. De RDW zich op het standpunt gesteld dat slechts in bijzondere gevallen de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen kan worden verklaard en dat daarvan in dit geval geen sprake is. De rechtbank is de RDW in dat standpunt gevolgd en heeft het beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het hier niet mee eens en heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Artikel 40 van het Kentekenreglement (hierna: Kr) luidt:
De tenaamstelling in het register vervalt zodra:
[…]
g. de Dienst Wegverkeer de tenaamstelling vervallen heeft verklaard op grond van een verzoek als bedoeld in artikel 40c, eerste lid.
Artikel 40c van het Kr luidt:
"1. Degene die naar zijn mening ten onrechte als tenaamgestelde in het kentekenregister is vermeld, kan de Dienst Wegverkeer verzoeken de tenaamstelling te doen vervallen. De Dienst Wegverkeer verklaart de tenaamstelling vervallen indien hiervoor naar het oordeel van deze dienst voldoende gronden aanwezig zijn.
2. De tenaamstelling in het kentekenregister vervalt niet eerder dan op de dag waarop daartoe een verzoek bij deze dienst is ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid kan de Dienst Wegverkeer in uitzonderlijke gevallen het vervallen van de tenaamstelling eerder laten ingaan.".
Gronden hoger beroep en beoordeling ervan
3. [appellant] voert in hoger beroep aan dat hij heeft beoogd iemand te helpen. Hij is slachtoffer van zijn eigen goedheid en zou rechtsbescherming moeten krijgen tegen de onrechtmatige daad van een derde die misbruik van hem heeft gemaakt. Het rigide systeem verhoudt zich niet met de achtergronden van de toepasselijke wettelijke regeling over het correct zijn van het kentekenregister. [appellant] pleit in zijn zaak voor een minder rigide aanspraak en een algehele oplossing van zijn problematiek.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1570), vloeit uit artikel 40c, tweede en derde lid, van het Kr voort dat in beginsel geen terugwerkende kracht toekomt aan besluiten die zijn genomen met toepassing van het eerste lid van dat artikel, maar dat in uitzonderlijke gevallen onjuiste gegevens ook met terugwerkende kracht kunnen worden gecorrigeerd. De RDW volgt bij de invulling van de haar daarbij toekomende beoordelingsruimte de toelichting bij het Besluit van 26 november 2013, tot wijziging van het Kentekenreglement (Stb. 2013, 523. blz. 45). Daarin staat dat artikel 40c, derde lid, is bedoeld voor gevallen waarin de geregistreerde op geen enkele manier deel heeft aan de tenaamstelling. Een dergelijke situatie doet zich onder meer voor in gevallen die vergelijkbaar zijn met het geval dat aan de orde was in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Romet tegen Nederland, arrest van 14 februari 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0214JUD000709406, dat over identiteitsfraude ging. De Afdeling heeft eerder (bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:89) geoordeeld dat het beleid van de RDW om in beginsel geen terugwerkende kracht te verlenen aan besluiten die zijn genomen met toepassing van artikel 40c van het Kr, niet onredelijk is. De juistheid van het kentekenregister en de rechtszekerheid met betrekking tot de tenaamstelling rechtvaardigen dit uitgangspunt. Gebruikers van dat register, onder wie ook particulieren, moeten op elk moment aan de hand van de registratie kunnen bepalen wie op een bepaalde datum houder was van een voertuig, zonder dat zij erop bedacht behoeven te zijn dat die registratie in de toekomst wordt aangepast. 3.2. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de RDW zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van [appellant] geen sprake is van een uitzonderlijk geval op grond waarvan de RDW de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen had moeten verklaren. De RDW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] welwillend en bewust heeft meegewerkt aan de tenaamstelling van het voertuig in januari 2018 en dat de nadelige financiële gevolgen daarvan daarom voor zijn rekening komen. Ook heeft de RDW terecht gesteld dat [appellant] zich met het betoog dat hij slachtoffer is geworden van zijn eigen goedheid en rechtsbescherming zou moeten krijgen tegen de onrechtmatige daad van een derde die misbruik van hem heeft gemaakt, tot de civiele rechter kan wenden.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021
691.