ECLI:NL:RVS:2021:551

Raad van State

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
202000218/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit RDW over tenaamstelling auto met terugwerkende kracht

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de Dienst Wegverkeer (RDW) van 2 oktober 2018, waarbij zijn verzoek om de tenaamstelling van een auto met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, buiten behandeling is gesteld. [appellant] had in juli 2018 verzocht om de tenaamstelling van twee auto’s, omdat hij deze tijdelijk op zijn naam had laten zetten op verzoek van een kennis. Hij stelde dat hij geen eigenaar of feitelijk bezitter van de auto’s was en dat hij geen rijbewijs had. De RDW had aanvullende informatie nodig om het verzoek te kunnen behandelen, waaronder een proces-verbaal van aangifte en een vrijwaringsbewijs. Omdat [appellant] niet op deze verzoeken had gereageerd, heeft de RDW zijn verzoek buiten behandeling gesteld. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van [appellant] tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de RDW in redelijkheid het verzoek van [appellant] buiten behandeling kon stellen. De Afdeling benadrukt dat het aan de RDW is om te bepalen welke gegevens nodig zijn voor de beoordeling van een verzoek om vervallenverklaring van de tenaamstelling. [appellant] had de mogelijkheid om te reageren op het verzoek om aanvullende informatie, maar heeft dit nagelaten. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202000218/1/A2.
Datum uitspraak: 17 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 januari 2020 in zaak nr. 19/1125 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2018 heeft de RDW het verzoek van [appellant] om de tenaamstelling van de auto met het kenteken [...] met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 12 februari 2019 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft bij brief van 30 juli 2018 de RDW verzocht om de tenaamstelling van twee auto’s, waarvan er één met het kenteken [...], met terugwerkende kracht vanaf januari 2018 vervallen te verklaren. Hij heeft in zijn verzoek naar voren gebracht dat een goede kennis hem in januari 2018 heeft gevraagd of hij voor één week twee auto’s op zijn naam wilde zetten. Daarna heeft hij niks meer van die kennis gehoord. De auto’s zijn niet van [appellant] en hij gebruikt die ook niet. Hij heeft geen rijbewijs. [appellant] heeft ook naar voren gebracht dat hij post krijgt over de wegenbelasting en dat hij boetes ontvangt.
1.1.    De RDW heeft bij brieven van 2 en 9 augustus 2018 aangegeven dat aanvullende informatie nodig is om het verzoek van [appellant] af te handelen. De RDW heeft [appellant] verzocht om een proces-verbaal van een aangifte bij de politie op te sturen, waaruit blijkt dat hij zonder feitelijk bezitter of eigenaar van het voertuig te zijn, deze op zijn naam heeft laten stellen. [appellant] heeft naar voren gebracht dat hij geen proces-verbaal heeft en dat de politie hem heeft afgeraden om aangifte te doen. Hij zou daarmee meewerken aan zijn eigen vervolging, omdat het op naam zetten van een auto zonder erover te beschikken strafbaar is. Daarna heeft de RDW bij brief van 28 augustus 2018 verzocht om een kopie van een geldig vrijwaringsbewijs op te sturen.
1.2.    Omdat [appellant] niet op dit laatste verzoek heeft gereageerd, heeft de RDW het verzoek van [appellant] om de tenaamstelling van de auto met het kenteken [...] met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, bij het besluit van 2 oktober 2018 buiten behandeling gesteld. De RDW heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 12 februari 2019 ongegrond verklaard. [appellant] heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het hier niet mee eens en heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2.       Artikel 4:5 van de Awb luidt:
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
[…]
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
[…]
Gronden hoger beroep en beoordeling ervan
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ten onrechte niet heeft voldaan aan de verzoeken van de RDW om informatie over te leggen. Deze verzoeken zijn volgens [appellant] niet redelijk. Een proces-verbaal van aangifte kan niet worden overgelegd, omdat hij dan strafrechtelijk vervolgd kan worden. De politie en zijn advocaat hebben dat dan ook afgeraden. Het vrijwaringsbewijs heeft hij niet en dat heeft hij ook aangegeven. Het besluit om het verzoek buiten behandeling te stellen treft hem dus onevenredig hard. Bovendien zijn de verzoeken van de RDW volgens [appellant] contra legem.
3.1.    De Afdeling stelt voorop dat de RDW het verzoek van [appellant] buiten behandeling heeft gesteld, omdat hij niet heeft gereageerd op het verzoek van de RDW om een vrijwaringsbewijs over te leggen.
3.2.    Zoals de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2293, terecht heeft overwogen, is het in de eerste plaats aan de RDW om te bepalen welke gegevens en bescheiden nodig zijn voor een verzoek om vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig. Daarnaast heeft de RDW in hoger beroep toegelicht dat het zo kan zijn dat de auto wel is overgeschreven, maar dat er geen vrijwaringsbewijs is overhandigd of dat er wel een vrijwaringsbewijs is afgegeven, maar de wijziging van de tenaamstelling niet verwerkt is. Dit komt volgens de RDW zeer sporadisch voor, maar is niet ondenkbaar. De RDW heeft verder toegelicht dat om die reden een vrijwaringsbewijs aan [appellant] is gevraagd. Mocht er een vrijwaringsbewijs zijn afgegeven dan zou volgens de RDW de datum van het vrijwaringsbewijs zijn gehanteerd als datum van het verval van de tenaamstelling.
Dat [appellant] geen vrijwaringsbewijs had, maakt niet dat het verzoek om dat stuk over te leggen onredelijk was. Uit de stukken die [appellant] heeft overgelegd voorafgaand aan dat verzoek bleek immers niet dat hij geen vrijwaringsbewijs had. De RDW had dit dus niet kunnen weten ten tijde van het verzoek om een vrijwaringsbewijs over te leggen. Verder is niet in geschil dat [appellant] niet op dit verzoek heeft gereageerd. De RDW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van [appellant] mocht worden verwacht dit te doen. Hij had dan kunnen aangeven dat hij geen vrijwaringsbewijs had. [appellant] heeft dit nagelaten.
Gelet op het voorgaande heeft de RDW het verzoek van [appellant] om de tenaamstelling met terugwerkende kracht vervallen te verklaren, in redelijkheid buiten behandeling kunnen stellen en dit in bezwaar kunnen handhaven. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021
691.