BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
§ 7.6. Besluiten ten aanzien waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt
1. Indien degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, deelt hij dat voornemen schriftelijk mee aan het bevoegd gezag.
2. Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval de volgende informatie verstrekt:
a. een beschrijving van de activiteit, met in het bijzonder:
1°. een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en, voor zover relevant, van sloopwerken;
2°. een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
b. een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben;
c. een beschrijving, voor zover er informatie over deze gevolgen beschikbaar is, van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben ten gevolge van:
1°. indien van toepassing, de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen;
2°. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.
3. Bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het tweede lid, houdt degene die de activiteit wil ondernemen rekening met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn en, voor zover relevant, met de beschikbare resultaten van andere relevante beoordelingen van gevolgen voor het milieu.
4. Bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, kan degene die de activiteit wil ondernemen een beschrijving verstrekken van de kenmerken van de voorgenomen activiteit en van de geplande maatregelen om waarschijnlijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te vermijden of te voorkomen.
5. Bij een mededeling als bedoeld in het eerste lid kan degene die de activiteit wil ondernemen, verklaren dat hij bij de voorbereiding van het besluit een milieueffectrapport maakt.
1. Behoudens in het geval dat toepassing is gegeven aan artikel 7.16, vijfde lid, neemt het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
2. Indien met betrekking tot de activiteit meer dan één besluit is aangewezen, nemen de bevoegde bestuursorganen de in het eerste lid bedoelde beslissing gezamenlijk.
3. Het bevoegd gezag neemt zijn beslissing op grond van de informatie, bedoeld in artikel 7.16, tweede en vierde lid, en houdt bij zijn beslissing rekening met:
a. voor zover relevant de resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen van gevolgen voor het milieu;
b. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn.
4. In de motivering van zijn beslissing verwijst het bevoegd gezag in ieder geval:
a. naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn.
b. indien is beslist dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt, naar de kenmerken en maatregelen, bedoeld in 7.16, vierde lid, die aan deze beslissing ten grondslag hebben gelegen of mede ten grondslag hebben gelegen en, met het oog daarop, op welk moment de maatregelen gerealiseerd dienen te zijn.
Degene die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen, maakt een milieueffectrapport, indien:
a. het bevoegd gezag heeft beslist dat bij de voorbereiding van het betrokken besluit een milieueffectrapport moet worden gemaakt;
b. hij een verklaring gegeven heeft als bedoeld in artikel 7.16, vijfde lid.
1. Indien het bevoegd gezag degene is die een activiteit, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, wil ondernemen, neemt het in een zo vroeg mogelijk stadium voor de voorbereiding van het besluit dat krachtens het vierde lid van dat artikel is aangewezen een beslissing omtrent de vraag of vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Artikel 7.17, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Onder een zo vroeg mogelijk stadium wordt verstaan het stadium voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-besluit.
1. Indien het bevoegd gezag heeft beslist dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt en daarbij de kenmerken en maatregelen, bedoeld in artikel 7.16, vierde lid, van belang zijn geweest, worden, voor zover nodig in afwijking van andere wettelijke voorschriften, in ieder geval een beschrijving van de kenmerken in het besluit opgenomen en de verplichting tot het uitvoeren van bedoelde maatregelen en het tijdstip waarop die maatregelen gerealiseerd dienen te zijn als voorschrift aan het besluit, bedoeld in artikel 7.2, vierde lid, verbonden.
2. Een krachtens een andere wettelijke regeling genomen besluit geldt, ook voor zover het eerste lid daarbij wordt toegepast, geheel als krachtens die andere regeling te zijn genomen.
Besluit milieueffectrapportage
5. Voor zover in de bijlage, onderdeel C, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt de verplichting tot het maken van een milieueffectrapport in zodanige gevallen. Voor zover in de bijlage, onderdeel D, bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, geldt:
a. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 en 7.20a van de wet in zodanige gevallen, en
b. de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16, 7.17, eerste tot en met vierde lid, 7.18, 7.19, eerste en tweede lid, en 7.20a van de wet in overige gevallen, uitgezonderd de gevallen, bedoeld in de categorieën D 49.1, D 49.2 en D 49.3 van de bijlage bij dit besluit.
Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage
Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is
Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a
Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de in het plan te geven regels burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6, tweede lid
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Noord-Holland 2019
Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
Bestemmingsplan Klaprozenbuurt
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, productiegebonden verkoop, opslag en/of transport.
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven, uitsluitend voor zover de bedrijven vallen in milieucategorie 1, 2 en 3.1 van de van deze regels deel uitmakende 'Staat van bedrijfsactiviteiten'
Artikel 21.3 Wetgevingszone-wijzigingsgebied-1
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1' het plan zodanig te wijzigen dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Gemengd' met in achtneming van de volgende wijzigingsregels:
a. binnen de Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1 geldt dat:
1. uitsluitend de in de tabel genoemde functies zijn toegestaan;
2. per functie het maximum bruto vloeroppervlakte niet hoger mag zijn dan in de tabel is opgenomen:
b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 550;
c. naast de in de tabel genoemde functies mogen gronden worden ingericht ten behoeve van groen, water, nutsvoorzieningen en verkeer.
Artikel 21.3.1 Voorwaarden
Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 21.3 wordt alleen gebruik gemaakt indien:
a. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op;
b. wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh);
c. aan de hand van specifieke onderzoeken aan wordt getoond dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
d. de belangen van de netbeheerders van de aanwezige nutsvoorzieningen niet onevenredig worden geschaad;
e. het verhaal van de kosten over de grondexploitatie van de in het plan begrepen gronden is zeker gesteld;
f. het wijzigingsplan in overeenstemming is met het de verkavelingsprincipes op blokniveau van het stedenbouwkundig plan dat als onderdeel van de Investeringsnota Klaprozenbuurt is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2019.
en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
h. het straat- en bebouwingsbeeld;
i. de verkeersveiligheid;
j. de sociale veiligheid;
l. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 21.4 Wetgevingszone-wijzigingsgebied-2
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' het plan zodanig te wijzigen dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Gemengd' met in achtneming van de volgende wijzigingsregels:
a. binnen de Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 geldt dat:
1. uitsluitend de in de tabel genoemde functies zijn toegestaan;
2. per functie het maximum bruto vloeroppervlakte niet hoger mag zijn dan in de tabel is opgenomen:
b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 350;
c. naast de in de tabel genoemde functies mogen gronden worden ingericht ten behoeve van groen, water, nutsvoorzieningen en verkeer.
Artikel 21.4.1 Voorwaarden
Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 wordt alleen gebruik gemaakt indien:
a. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
b. wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh);
c. aan de hand van specifieke onderzoeken aan wordt getoond dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
d. de belangen van de netbeheerders van de aanwezige nutsvoorzieningen niet onevenredig worden geschaad;
e. het verhaal van de kosten over de grondexploitatie van de in het plan begrepen gronden is zeker gesteld;
f. het wijzigingsplan in overeenstemming is met het de verkavelingsprincipes op blokniveau van het stedenbouwkundig plan dat als onderdeel van de Investeringsnota Klaprozenbuurt is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2019.
en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
h. het straat- en bebouwingsbeeld;
i. de verkeersveiligheid;
j. de sociale veiligheid;
l. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 21.6 Wetgevingszone-wijzigingsgebied- 4
Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd om ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingszone - wijzigingsgebied 4' het plan zodanig te wijzigen dat de bestemming van de gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Groen', 'Water', 'Tuin' en 'Verkeer' met in achtneming van de volgende wijzigingsregels:
a. de gronden zijn bestemd voor:
1. de aanleg en het in stand houden van een park, plantsoenen, groenvoorzieningen, verkeer, extensief dagrecreatief gebruik, openbare ruimte, waterlopen en waterpartijen, oevers, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, bruggen en andere kunstwerken;
2. het verwijderen van één liglaats, inclusief de daarbij behorende tuinen en ontsluitingen ten behoeve van de aansluiting van het park aan het water van Zijkanaal I;
3. nutsvoorzieningen met een oppervlakte van maximaal 300 m2.
Artikel 21.6.1 Voorwaarden
Van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in Wetgevingszone - wijzigingsgebied 4 wordt alleen gebruik gemaakt indien:
a. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
b. wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh);
c. de belangen van de netbeheerders van de aanwezige nutsvoorzieningen niet worden geschaad;
d. het verhaal van de kosten over de grondexploitatie van de in het plan begrepen gronden is zeker gesteld;
e. het wijzigingsplan in overeenstemming is met het stedenbouwkundig plan dat als onderdeel van de Investeringsnota Klaprozenbuurt is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2019.
en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
f. het straat- en bebouwingsbeeld;
g. de verkeersveiligheid;
h. de sociale veiligheid;
j. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.