ECLI:NL:RBAMS:2018:67

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
15/7353
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning nieuwbouw café-restaurant met bedrijfswoning en parkeerbezettingsgraad

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 januari 2018 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van een café-restaurant met een bovengelegen bedrijfswoning. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had eerder een omgevingsvergunning verleend, maar eisers stelden dat er onvoldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving was. De rechtbank heeft de deskundige Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke ordening (StAB) benoemd om de parkeerbezettingsgraad te onderzoeken. De StAB concludeerde dat de maximale parkeerbezetting van 90% niet zou worden overschreden, maar de rechtbank volgde deze conclusie niet. De rechtbank oordeelde dat de StAB onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar bevindingen en dat de rapporten van Goudappel Coffeng en de StAB niet voldoende waren om het bestreden besluit te dragen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/7353

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 januari 2018 in de zaak tussen

[eisers] , te [woonplaats] , hierna: eisers

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college,
(gemachtigde: mr. E.R. Slot).
Als derde-partij hebben, achtereenvolgens, aan het geding deelgenomen: [naam] te [plaats] en [naam] , te [plaats] , hierna tezamen: vergunninghouder.

Procesverloop

Met het besluit van 6 oktober 2015 (het bestreden besluit I) heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel [locatie] van de gemeente Amsterdam (het algemeen bestuur) aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Met het besluit van 27 november 2015 (het bestreden besluit II) heeft het college het bestreden besluit I ingetrokken en een nieuw besluit genomen.
Met een uitspraak van 17 december 2015 (ECLI: NL:RBAMS:2015:9085) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit II geschorst tot zes weken nadat op het beroep is beslist.
Namens vergunninghouder is vervolgens een rapport van 14 februari 2016 van Goudappel Coffeng ( Goudappel Coffeng ) ‘Parkeeronderzoek [naam] ’ in het geding gebracht.
Het beroep is behandeld op de zitting van 7 juni 2016. Namens eisers waren aanwezig [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde, [naam] , [naam] , [naam] en [naam] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens [naam] was [naam] aanwezig. Van Goudappel Coffeng was aanwezig [naam] , [functie] .
De rechtbank heeft het onderzoek heropend bij beslissing van 18 juli 2016 en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke ordening (hierna: StAB) op grond van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht een onderzoek in te stellen en daarvan schriftelijk verslag uit te brengen. De StAB heeft vervolgens op 15 december 2016 verslag uitgebracht. [naam] het college en eisers hebben achtereenvolgens op 3, 10 en 17 januari 2017 schriftelijk op het deskundigenverslag gereageerd. Naar aanleiding daarvan heeft de StAB op 7 februari 2017 een nader advies uitgebracht.
Op 3 juni 2017 heeft [naam] zich als opvolgend eigenaar van het perceel [adres] als derde-partij gesteld, in plaats van [naam] .
Op 20 november 2017 hebben eisers aanvullende stukken ingebracht, onder andere een rapport van Geobalans landmeetkunde ( Geobalans ) van 26 oktober 2017, in aanvulling op het rapport van Geobalans van 6 januari 2017, en een rapportage ‘Parkeeronderzoek [naam] ’ van Trajan van 17 november 2017, in aanvulling op de rapportage ‘Parkeerstudie [naam] en [plaats] ’ van Trajan van 2 december 2015.
De StAB heeft met een brief van 28 november 2017 de door de rechtbank over het deskundigenverslag gestelde vragen beantwoord.
De behandeling van het beroep is voortgezet op 30 november 2017. Namens eisers waren aanwezig [naam] , bijgestaan door haar gemachtigde, [naam] en [naam] . Tevens aanwezig was [naam] deskundige van [naam] .
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens [naam] waren aanwezig [naam] en [naam] . Van de StAB waren aanwezig
[naam] en [naam] , opstellers van het deskundigenverslag.

Overwegingen

Wat is de aanleiding voor deze procedure?
1.1.
Op 31 december 2014 heeft architect [naam] namens [naam] bij het college een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een café-restaurant en een woning op het perceel [adres] te [woonplaats] . De uitgebreide voorbereidingsprocedure is gevolgd. Tegen het voorgenomen besluit hebben eisers een zienswijze ingediend. In de zienswijze van eisers is geen aanleiding gezien de aanvraag af te wijzen. Bij het primaire besluit is de omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Het bouwplan omvat de nieuwbouw van café-restaurant [naam] en een daarboven gelegen dienstwoning op de eerste verdieping, op een beperkt gewijzigde locatie ten opzichte van het café-restaurant wat eerder op het perceel stond (hierna: de nieuwbouw).
1.3
Ter plaatse geldt het op 29 mei 2013 vastgestelde bestemmingsplan “Verbreding [naam] ” (het bestemmingsplan). Op het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend rust de bestemming “ [naam] ”.
Waarover verschillen partijen van mening?
2.1
Volgens eisers zijn er in de directe omgeving onvoldoende parkeerplaatsen voor de bezoekers van het nieuw te bouwen café-restaurant en voor de omwonenden en hun bezoek. De overige beroepsgronden hebben eisers ter zitting ingetrokken.
2.2
Het college heeft zijn standpunt dat er voldoende parkeergelegenheid is in de directe omgeving van het bouwplan in het bestreden besluit II gemotiveerd gehandhaafd.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
Het bestreden besluit I
3. Zoals uit het bestreden besluit II blijkt handhaaft het college het bestreden besluit I niet langer. Gesteld noch gebleken is dat eisers verder nog procesbelang hebben bij een beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Het bestreden besluit II
4. Het beroep tegen het bestreden besluit I wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
5. Het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen is een discretionaire bevoegdheid van het college, waarbij sprake is van beleidsvrijheid. De rechter moet de inhoudelijke belangenafweging van het college daarom terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit.
6. Op de zitting is met partijen besproken dat bij de beoordeling van het bestreden besluit door de rechtbank de (huidige en toekomstige) parkeerproblematiek van de bewoners zélf geen onderdeel vormt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) wordt immers bij de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. [1]
7. Niet ter discussie staat, en ook de rechtbank stelt vast, dat de afmetingen en de plaats van de nieuwbouw in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Het gebruik van een deel van de eerste verdieping van de nieuwbouw als bedrijfswoning is echter in strijd met (artikel 4 van de voorschriften van) het bestemmingsplan. Om het afwijkend gebruik mogelijk te maken heeft het college in het bestreden besluit II een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
8. Volgens het bestreden besluit II is door de oppervlaktetoename als gevolg van de nieuwbouw de parkeerbehoefte toegenomen met in totaal 12 parkeerplaatsen: 11 voor het café-restaurant en 1 voor de bedrijfswoning. Daarvoor is geen plaats op eigen terrein. In de openbare ruimte zijn er wel voldoende parkeerplaatsen. Bovendien zijn de parkeerplaatsen op het bedrijventerrein aan de overkant van de [naam] in de avonduren nagenoeg onbezet, aldus het college.
Wat is het toetsingskader?
9.1
Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. De Reparatiewet BZK 2014 regelt dat gemeenten de stedenbouwkundige voorschriften inzake parkeernormen uit de Bouwverordening moeten opnemen in bestemmingsplannen. Voor gebieden waar op het tijdstip van inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 nog een geldig bestemmingsplan is, blijft de Bouwverordening echter van toepassing, tot wijziging van het bestemmingsplan en uiterlijk tot 1 juli 2018.
9.2
Het bestemmingsplan in deze zaak is op 29 mei 2013 vastgesteld. Dit betekent dat de stedenbouwkundige voorschriften van de Bouwverordening Amsterdam 2013 (de Bouwverordening) in dit geval het toetsingskader vormen bij de verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
9.3
Op grond van artikel 2.5.30, vijfde lid, van de Bouwverordening kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen door af te wijken van de hoofdregel dat op eigen terrein in voldoende parkeerruimte wordt voorzien, indien bij realisering van de nieuwbouw op andere wijze, namelijk in de openbare ruimte, in de parkeerbehoefte wordt voorzien.
9.4
Het college heeft in dit geval van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Uit het door Goudappel Coffeng uitgevoerde parkeeronderzoek volgt immers dat de parkeerbezetting in de omgeving ook na realisering van de nieuwbouw en toevoeging van de extra parkeervraag acceptabel blijft: maximaal 70% binnen een loopafstand van 200 meter. [2]
9.5
Eisers hebben de bevindingen van Goudappel Coffeng gemotiveerd betwist met behulp van een in hun opdracht door extern onderzoeksbureau Trajan uitgevoerde parkeerstudie [3] .
9.6
In het verschil van mening tussen partijen over de vraag of na realisering van de nieuwbouw in de directe omgeving voldoende parkeerruimte aanwezig is, heeft de rechtbank aanleiding gezien de StAB als deskundige te benoemen. Op 15 december 2016 heeft de StAB verslag uitgebracht aan de rechtbank. De StAB heeft zijn onderzoeksbevindingen gebaseerd op twee onderzoeken ter plaatse. In het nader verslag van 7 februari 2017 is meegedeeld dat de reacties van eisers geen aanleiding geven tot het herzien van de conclusies in het eerdere verslag.
Wat zijn de bevindingen van de StAB?
Ten aanzien van de totale extra parkeerbehoefte van de nieuwbouw
10.1
De StAB concludeert dat partijen in hun berekeningen terecht uitgaan van een parkeerbehoefte van tien parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak (bvo), gebaseerd op de kencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW). Daarbij is aangesloten bij paragraaf 6.4 van de gemeentelijke parkeernota “Parkeren op maat”. Daarin staat dat het stadsdeel de maximale CROW-parkeerkencijfers hanteert als norm. De nieuwbouw heeft een bvo van 235 m², de koopwoning valt in de duurdere sector. Dit betekent dat de nieuwbouw een parkeerbehoefte heeft van in totaal 26 parkeerplaatsen: 24 voor het café-restaurant en 2 voor de bedrijfswoning. Het oude koffiehuis had een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen. Na aftrek daarvan neemt de parkeerbehoefte door de nieuwbouw dus toe met 19 parkeerplaatsen. Omdat het bouwvlak van de nieuwbouw groter is dan dat van het oude koffiehuis, vervallen ook nog 9 parkeerplaatsen op het perceel (sectie 11). De StAB concludeert vervolgens dat de extra parkeerbehoefte in totaal 28 parkeerplaatsen is.
Ten aanzien van het aantal beschikbare parkeerplaatsen binnen acceptabele loopafstand
10.2.
Bij de vaststelling van een acceptabele loopafstand voor bezoekers en personeel van het café-restaurant baseert de StAB zich blijkens de rapportages, zoals toegelicht op zitting, op eigen waarnemingen ter plaatse, het type horeca – een café-restaurant met kantoor en bedrijfswoning in een stedelijke omgeving – en de functie van de [naam] als stadsroute. Ook de inrichting van de weg is van invloed evenals de aanwezigheid van veel bedrijfsterreinen op de looproutes en de daarmee samenhangende sociale (on)veiligheid (vooral in de avond en nacht). Gelet hierop acht de StAB in dit geval in beginsel een loopafstand van 250 meter acceptabel voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Vervolgens concludeert de StAB dat er in totaal 140 parkeerplaatsen in de openbare ruimte zijn, verdeeld over de parkeersecties 3, 10, 11, 12 (deels), 13, 15 (deels), en 23, die binnen een acceptabele loopafstand van 250 meter mede beschikbaar zijn voor de nieuwbouw. In tabel 8.1 van het deskundigenverslag (hieronder weergegeven) staat het aantal parkeerplaatsen per sectie vermeld.
Wat is de eindconclusie van de StAB?
10.3
De StAB concludeert dat met een extra parkeerbehoefte van in totaal 28 parkeerplaatsen voor de nieuwbouw de gewenste maximale parkeerbezetting van 90% [4] , binnen een acceptabele loopafstand van 250 meter tot de bouwlocatie, met een grote mate van zekerheid niet zal worden overschreden.
Ziet de rechtbank reden om de conclusies van StAB niet te volgen?
11.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd [5] .
11.2
Op grond van het deskundigenverslag onderschrijft de rechtbank de uitgangspunten van de StAB dat in dit geval in beginsel een loopafstand van 250 meter acceptabel is voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte en dat daarbij de gewenste maximale parkeerbezetting van 90% niet mag worden overschreden.
11.3
De rechtbank stelt vast dat partijen op grond van deels verschillende uitgangspunten (over de vraag hoeveel auto’s er voorheen op het perceel konden parkeren en hoeveel dat er in de nieuwe situatie zijn) uitgaan van een extra parkeerbehoefte voor de nieuwbouw variërend van 28 tot 35 parkeerplaatsen.
11.4
De rechtbank ziet echter aanleiding de eindconclusie van de StaB niet te volgen. Uit het verslag en de toelichting op zitting blijkt namelijk onvoldoende op welke wijze de StAB tot de conclusie is gekomen dat de maximale parkeerbezettingsgraad van 90% door de toename van de parkeervraag met (volgens de StAB) 28 plaatsen niet wordt overschreden. In het verslag ontbreekt namelijk de berekening en de onderbouwing van de daadwerkelijke parkeerbezettingsgraad en/of de bezettingsgraad per sectie van de volgens de StAB in aanmerking te nemen parkeerplaatsen. Ook in het rapport van Goudappel Coffeng ontbraken deze gegevens, zoals de StAB zelf heeft gesignaleerd.
11.5
Naar aanleiding van vragen van de rechtbank voorafgaand aan de voortzetting van de behandeling van het beroep, heeft de StAB meegedeeld dat in algemene zin (over de dag heen, gemiddeld) kan worden uitgegaan van een maximale parkeerbezetting van 60% als ‘worst case scenario’. Op de zitting heeft deskundige [naam] gezegd dat dit door Goudappel Coffeng genoemde gemiddelde percentage van 60% kan worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat niet inzichtelijk is geworden op welke manier de StAB tot de conclusie is gekomen dat in algemene zin kan worden uitgegaan van een maximale parkeerbezetting van 60%. Daarbij is van belang dat in het rapport van Goudappel Coffeng is uitgegaan van andere uitgangspunten wat betreft het totale aantal beschikbare parkeerplaatsen (de 60% uit figuur 2.1. van Goudappel Coffeng gaat uit van een totale parkeercapaciteit van 608 parkeerplaatsen). De StAB gaat uit van veel minder beschikbare parkeerplaatsen (140) waarbij op de zitting overigens nog aannemelijk is geworden dat sectie 15 (met 10 parkeerplaatsen) buiten de 250 meter loopafstand valt. Reeds gelet op deze andere uitgangspunten en omdat een uitsplitsing van de parkeerbezetting per sectie ontbreekt, is er zonder nadere onderbouwing geen grondslag om voor de parkeerplaatsen waar de StAB vanuit gaat ook het gemiddelde percentage zoals genoemd door Goudappel Coffeng te hanteren.
11.6
Daarnaar gevraagd heeft de StAB aan de rechtbank meegedeeld dat zij ook op grond van de eigen bevindingen, ervaringen en algemene aannames tot de conclusie is gekomen dat het percentage van 60% als gemiddelde parkeerbezetting juist is. De rechtbank heeft echter geen notities of verslag van de eigen bevindingen van de StAB. Zo is niet duidelijk op welke tijdstippen de StAB de bouwlocatie heeft bezocht, of ook alle parkeersecties zijn bekeken en aldaar de (beschikbare) parkeerplaatsen zijn geteld. In dat kader is nog van belang dat uit het verslag blijkt dat in sectie 10 en 23 nauwelijks parkeerruimte beschikbaar is, maar deze secties kennelijk wel (zoals op de zitting door de deskundige [naam] is meegedeeld) zijn meegeteld bij het aantal beschikbare parkeerplaatsen en bij de gemiddelde parkeerbezetting. Onduidelijk is echter of in de andere secties dan wel zoveel beschikbare plaatsen zijn, dat nog steeds kan worden uitgegaan van een gemiddelde bezetting van 60% en de maximale parkeerbezettingsgraad dus niet wordt overschreden. Ook is onduidelijk welke ervaringen en algemene aannames de StAB precies bedoelt, waarop deze zijn gebaseerd én welke invloed deze ervaringen en aannames hebben gehad op de conclusie van de StAB. Al met al is voor de rechtbank onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de StAB tot haar conclusie is gekomen.
11.7
Tijdens de zitting van 30 november 2017 heeft deskundige [naam] verder toegelicht dat de acceptabele loopafstand tussen een parkeersectie en een horecagelegenheid varieert en afhankelijk is van een groot aantal omstandigheden, zoals: de aantrekkelijkheid en de functie van de horecagelegenheid (kiosk of café-restaurant), het doel (kortdurend of langdurend) waarmee en het tijdstip (in termen van sociale veiligheid) waarop de horecagelegenheid wordt bezocht, het geslacht van de bezoeker en of deze alleen is of in gezelschap.
11.8
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zoveel vragen zijn te plaatsen bij de onderzoeksbevindingen van de StAB dat de daarop gebaseerde, onder 10.3 weergegeven eindconclusie, onvoldoende is onderbouwd. Op grond van de bevindingen van het StAB kan dus niet worden geconcludeerd dat bij realisering van de nieuwbouw binnen een acceptabele loopafstand van 250 meter tot de bouwlocatie, in de openbare ruimte in de extra parkeerbehoefte van in totaal 28 parkeerplaatsen wordt voorzien.
Wat zijn de gevolgen voor het bestreden besluit?
12. Naar aanleiding van het deskundigenverslag van de StAB zijn partijen het erover eens dat in dit geval voor het café-restaurant een loopafstand van 250 meter acceptabel is. Zoals hiervoor al is overwogen en door de StAB terecht is opgemerkt, ontbreken ook in het rapport van Goudappel Coffeng gegevens over de bezettingsgraad van parkeerplaatsen per sectie. Bovendien hanteert Goudappel Coffeng andere uitgangspunten, namelijk een aantal van 608 parkeerplaatsen (binnen een straal van 300 meter), danwel 185 parkeerplaatsen binnen een acceptabele loopafstand van 300 (lees: 250) meter, danwel 131 parkeerplaatsen binnen een loopafstand van 200 meter. Gelet op het verslag van de StAB is inmiddels gebleken dat er 140 parkeerplaatsen binnen de acceptabele loopafstand van 250 meter zijn (nog afgezien van de discussie over sectie 15). Bovendien zijn niet alle parkeerplaatsen die Goudappel Coffeng binnen de secties telt ook volgens de StAB openbaar toegankelijk en beschikbaar. De conclusies van Goudappel Coffeng kunnen gelet daarop niet als redengevend worden beschouwd. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat ook het rapport van Goudappel Coffeng het bestreden besluit niet kan dragen.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit II onvoldoende gemotiveerd.
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit II wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat door de rechtbank reeds een deskundige is benoemd en het geschil daarmee niet tot een eindoplossing is gekomen. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak. Voor zover het college opnieuw tot verlening van de omgevingsvergunning overgaat zal in het besluit alsnog deugdelijk moeten worden gemotiveerd of voldoende parkeergelegenheid aanwezig is voor de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 en 0,5 punt voor het verschijnen op de (nadere) zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze op het deskundigenverslag, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
17. De rechtbank veroordeelt het college op grond van het Bbp ook tot vergoeding van de kosten die eisers hebben gemaakt voor het inschakelen van deskundigen. Het college hoeft alleen de kosten te betalen die naar het oordeel van de rechtbank redelijk zijn. Eisers hebben drie facturen ingebracht van Geobalans , met een totaalbedrag van € 1.234,20
(€ 568,70 en € 423,50 voor achtereenvolgens het veldwerk en het opstellen van de rapporten van 6 januari en 26 oktober 2017, en € 242,- voor het verschijnen op de zitting). De rechtbank acht deze kosten redelijk. Verder hebben eisers een factuur ingebracht van Trajan van € 1.200,- met een tijdsbesteding van 24 uur voor de voorbereiding, het veldwerk, de analyse en het opstellen van de rapportage van 25 oktober 2017. De rechtbank acht ook deze kosten redelijk.
18. Het totaal van de door het college aan eisers te vergoeden proceskosten komt daarmee op € 3.919,20 (€ 1.485,- + € 1.234,20 + € 1.200,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. B. de Vos en mr. J.W. Vriethoff, leden, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Burgers kunnen ook digitaal beroep indienen. Dat kan alleen via het speciale digitale loket dat u op de website van de Raad van State vindt (www.raadvanstate.nl). Om toegang te krijgen tot het digitale loket moet u beschikken over DigiD. Binnen het loket volgt u de instructies en vult u de formulieren in. Deze kunt u dan digitaal verzenden. Bijlagen levert u eveneens digitaal aan via het loket.
Let op:
u kunt geen beroep instellen per e-mail.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:BA7614.
2.Rapportage van Goudappel Coffeng van 14 februari 2016.
3.Rapportage ‘Parkeerstudie [naam] en Buiksloterdijk’ van 2 december 2015.
4.Het parkeerbeleid van het stadsdeel is opgenomen in de Parkeernota Stadsdeel Amsterdam - [locatie] 2007 “Parkeren op maat”. Daarin is uitgangspunt dat in woongebieden pas bij overschrijding van een bezettingsgraad van 90%, gecombineerd met signalen van overlast, regulerende parkeermaatregelen nodig zijn.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:RVS:2015:3819.