ECLI:NL:RVS:2021:413
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 1 maart 2021 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 december 2020. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 16 oktober 2017, waarin werd vastgesteld dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland had, vernietigd.
De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de beslissing van de rechtbank niet onmiddellijk effect zou hebben. De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris niet verplicht was om opnieuw te beslissen en dat de onzekerheid voor zowel de vreemdeling als de staatssecretaris niet langer dan nodig moest duren. De voorzieningenrechter besloot dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, maar dat de hoofdzaak met voorrang behandeld zou worden.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 534,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Borman, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 1 maart 2021.