202005804/1/V2.
Datum uitspraak: 24 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 oktober 2020 in zaak nr. NL20.4914 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 29 oktober 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn grief onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd dat lhbti in de praktijk bescherming kunnen krijgen. Dit is terecht. De rechtbank heeft immers net als de staatssecretaris alleen gereageerd op de door de vreemdeling ingebrachte algemene informatie en benoemd dat in Brazilië wetgeving bestaat die lhbti zou moeten beschermen tegen geweld en discriminatie. Zij is daarmee niet ingegaan op de beroepsgrond van de vreemdeling dat de staatssecretaris niet heeft onderbouwd dat die wetgeving in de praktijk ook wordt nageleefd. De Afdeling wijst er hierbij ook op dat de staatssecretaris de aanwijzing van Brazilië als veilig land van herkomst op 30 september 2020, dus voordat de rechtbank uitspraak deed, opnieuw heeft beoordeeld en daarin een uitzondering heeft gemaakt voor lhbti (brief van de staatssecretaris aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 30 september 2020 met als onderwerp 'Herbeoordeling veilige landen van herkomst - tranche 2 tot en met 5', kenmerk 2592622). De staatssecretaris moet dan ook uitleggen welke gevolgen dit heeft en (opnieuw) motiveren waarom de vreemdeling als lhbti bij terugkeer bescherming kan krijgen of geen problemen heeft te verwachten (vergelijk de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2021:345). 2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 oktober 2020 in zaak nr. NL20.4914;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Wolff
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021
802.