ECLI:NL:RVS:2021:3044

Raad van State

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
202104852/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bestuursdwang door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 27 juli 2020 besloten om de kosten voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang op appellante te verhalen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 10 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. In haar beroep stelt appellante dat zij door een depressie niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. Ze betoogt ook dat een buurtbewoner haar pakket heeft ontvangen en dat de overtreding niet aan haar kan worden toegerekend.

De Raad van State overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was de termijn van 28 juli 2020 tot en met 7 september 2020. Appellante heeft haar bezwaarschrift echter pas op 15 april 2021 ingediend, wat ruimschoots buiten de termijn is. De Raad van State wijst erop dat een te laat ingediend bezwaar toch ontvankelijk kan zijn als de indiener niet in verzuim is geweest. Echter, appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende de bezwaartermijn geen derde had kunnen inschakelen om haar belangen te behartigen. De Raad van State concludeert dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en komt niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond van appellante.

De uitspraak van de Raad van State is dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

Uitspraak

202104852/2/R4.
Datum uitspraak: 17 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2020 heeft het college de kosten voor toepassing van spoedeisende bestuursdwang op [appellante] verhaald.
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
2.       [appellante] stelt in beroep dat het college ten onrechte haar bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe betoogt zij dat zij door een depressie niet in staat was voor zichzelf te zorgen en daardoor niet tijdig bezwaar heeft kunnen maken. Ook betoogt zij dat het voor haar bestemde pakket door een buurtbewoner in ontvangst is genomen en op de afvallocatie is geplaatst waardoor de overtreding niet aan haar is toe te rekenen.
3.       Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
4.       Het besluit is op 27 juli 2020 bekendgemaakt door toezending daarvan aan [appellante], zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep van 28 juli 2020 tot en met 7 september 2020. Het bezwaarschrift van [appellante] is op 15 april 2021 en dus ruimschoots buiten de termijn ingediend.
5.       Ingevolge artikel 6:11 van de Awb is een te laat gemaakt bezwaar toch ontvankelijk als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:60) behoort het tot de eigen verantwoordelijkheid van de indiener van een bezwaarschrift om er zorg voor te dragen dat ook in geval van ziekte wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor het maken van bezwaar, bijvoorbeeld door het inschakelen van een derde. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, waarbij aannemelijk wordt gemaakt dat er geen mogelijkheid was om voor behartiging van de belangen zorg te dragen, kan in verband met het dwingende karakter van de bezwaartermijn daarop een uitzondering worden gemaakt. Met de gestelde omstandigheid dat [appellante] door een depressie niet voor zichzelf kon zorgen, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij gedurende de bezwaartermijn van zes weken geen derde had kunnen inschakelen om tijdig voor haar bezwaar te maken. De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat zij in verzuim is geweest.
Het betoog slaagt niet.
6.       De conclusie is dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan de inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond van [appellante] dat de overtreding niet aan haar is toe te rekenen komt de Afdeling daarom niet toe.
7.       Het beroep is kennelijk ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2021
418.
BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:4
1. Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
[…]
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…]
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.