ECLI:NL:RVS:2021:3028
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 30 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 16 oktober 2019 een aanvraag van twee vreemdelingen om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 16 april 2020. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft in een tussenuitspraak op 29 maart 2021 de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om een gebrek in zijn besluit te herstellen. In de uitspraak van 16 november 2021 verklaarde de rechtbank het beroep van de vreemdelingen gegrond, vernietigde het besluit van 16 april 2020, herstelde het besluit van 16 oktober 2019 en droeg de staatssecretaris op om de vreemdelingen een verblijfsvergunning te verlenen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en besloten dat de staatssecretaris de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat er geen proceskosten vergoed hoeven te worden. Deze beslissing is genomen door mr. D.A. Verburg, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 december 2021.