ECLI:NL:RBDHA:2021:13369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/3271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van minderjarige vreemdelingen en de belangenafweging met betrekking tot hun verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de verblijfsvergunningen van twee minderjarige eiseressen van Turkse nationaliteit. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een eerdere tussenuitspraak van 29 maart 2021, waarin verweerder was opgedragen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank oordeelde dat verweerder in zijn aanvullende motivering niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken die van belang zijn voor de belangenafweging op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank constateerde dat de eiseressen, die op jonge leeftijd naar Nederland zijn gekomen en hier langdurig verblijven, sterke banden met Nederland hebben opgebouwd. De rechtbank oordeelde dat de uitzetting van de eiseressen ernstige schade van psychische of lichamelijke aard kan veroorzaken, vooral gezien hun jonge leeftijd en de onzekerheid over hun verblijfsstatus. De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die in het voordeel van de eiseressen dienen te worden gewogen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseressen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om hen een verblijfsvergunning te verlenen met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Tevens zijn de proceskosten van de eiseressen vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3271
V-nummers: [V-nummer 1]
[V-nummer 2]
einduitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 2002, eiseres I

[eiseres 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2006, eiseres II
(beiden van Turkse nationaliteit, hierna tezamen: eiseressen)
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 29 maart 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Voor het verloop van de procedure tot aan de tussenuitspraak wordt verwezen naar de tussenuitspraak.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 23 juli 2021 een aanvullende motivering ingediend nadat eiseressen op 28 juni 2021 alsnog zijn gehoord.
Eiseressen hebben op 8 oktober 2021 een schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat verweerder in zijn belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] ten aanzien van het privéleven ten onrechte niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen. Verweerder heeft in de brief van 23 juli 2021 een aanvullende motivering toegestuurd.
Beoordeling rechtbank
Griffierecht
2. Eiseressen hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Zij hebben hun verzoek onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. Mede gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 2015 [2] is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden gehonoreerd, zodat eiseressen in de procedure vrijgesteld zijn van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Belangenafweging
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering nog steeds niet alle relevante feiten en omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM ten aanzien van het privéleven heeft betrokken. De rechtbank zal dat hierna uitleggen.
4. Allereerst overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn aanvullende motivering heeft opgenomen dat eiseressen op jonge leeftijd naar Nederland zijn gekomen, inmiddels langdurig hier verblijven en een band hebben opgebouwd met Nederland. Verweerder heeft echter wederom niet kenbaar bij de aanvullende motivering betrokken dat eiseressen zijn geboren in Nederland en vervolgens op onbekende datum in 2007 uit Nederland zijn vertrokken naar Turkije waarna zij met een machtiging tot voorlopig verblijf op
12 februari 2011 naar Nederland zijn teruggekeerd. Dit betekent dat eiseressen al respectievelijk elf (eiseres II) en veertien (eiseres I) jaar, en dus het merendeel van hun leven, in Nederland verblijven.
5. Verder constateert de rechtbank dat verweerder wederom niet kenbaar heeft betrokken dat eiseressen juist de belangrijkste periode van hun vormende jaren (de pre-puberteit en puberteit) in Nederland hebben doorgebracht. De rechtbank blijft bij haar oordeel dat de jaren die eiseressen in Turkije hebben doorgebracht - gelet op hun jonge leeftijden destijds - vormend waren in het kader van hun familie- en gezinsleven en niet zozeer in het kader van de uitoefening van hun privéleven.
6.1.
Verder heeft verweerder in de aanvullende motivering zijn standpunt herhaald ten aanzien van het rapport ‘Schaderisico, bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen’ van de Rijksuniversiteit Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam van december 2018 (het rapport). Eiseressen hebben hiermee volgens verweerder niet onderbouwd in welke mate hun uitzetting naar Turkije hen schade zal toebrengen. Dit rapport is algemeen van aard en ziet niet op de persoonlijke situatie van eiseressen, aldus verweerder. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder de inhoud van het rapport nog steeds niet heeft betrokken in zijn belangenafweging zoals is opgedragen in de tussenuitspraak. Het rapport ziet weliswaar niet op de persoonlijke situatie van eiseressen, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder de inhoud van dit rapport desondanks bij de beoordeling had moeten betrekken. Uit het rapport volgt namelijk dat het aannemelijk is dat uitzetting van langdurig (vijf jaar) in Nederland verblijvende kinderen risico’s in de ontwikkeling met zich kan meebrengen. Verweerder is wederom niet ingegaan op de mogelijke aanpassingsproblemen bij uitgezette kinderen.
6.2.
Dit is des te meer van belang nu eiseressen de Turkse taal beperkt machtig zijn, zij na hun terugkeer naar Nederland in 2011 nooit meer in Turkije zijn geweest, er geen sprake is van een netwerk in Turkije (behoudens hun vader waar zij al sinds jaar en dag geen contact mee hebben), eiseressen lang verblijven in Nederland en het feit dat zij hun vormende jaren in Nederland hebben doorgebracht. De rechtbank acht het aannemelijk dat de ontwikkeling van eiseressen, wegens het ontbreken van bestendig verblijf en de onzekerheid daarover, onder druk kan komen te staan. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat de uitzetting voor eiseressen ernstige schade van psychische of lichamelijke aard ten gevolge zal kunnen hebben. Dat de moeder van eiseressen eventueel samen met hen zou worden uitgezet naar Turkije, maakt dit niet anders. [3] Daarnaast concludeert de rechtbank dat eiseressen te maken hebben met de onzekerheid en angst voor een uitzetting nu hun aanvragen zijn afgewezen. Dit werkt een onvoorspelbare en kwetsbare opvoedsituatie in de hand.
7. Ook overweegt de rechtbank dat, ondanks het feit dat de rechtbank in de tussenuitspraak onder 11.5 heeft geoordeeld dat de redenering van verweerder ten aanzien van de gestelde sociale banden in Turkije onbegrijpelijk is in het licht van Werkinstructie 2019/15 (de werkinstructie) [4] , verweerder in zijn aanvullende motivering niet kenbaar is teruggekomen van het standpunt dat eiseressen kunnen rekenen op steun van beide ouders bij een terugkeer naar Turkije. In de aanvullende motivering stelt verweerder, op basis van de hoorzitting van 28 juni 2021, dat sprake is van een sterke uitgangspositie van eiseressen bij een terugkeer naar Turkije. Hun moeder wordt namelijk eventueel samen met eiseressen uitgezet en zij bezitten allen de Turkse nationaliteit, aldus verweerder. De rechtbank kan deze redenering niet volgen en acht daarbij van belang dat eiseressen meermaals hebben verklaard dat zij geen enkel contact meer hebben met hun vader en familieleden in Turkije en dat zij Turkije niet meer kennen. Daarbij hebben eiseressen verklaard dat zij beter Nederlands dan Turks spreken. Dat er een sociaal vangnet zal zijn waarop eiseressen kunnen terugvallen in Turkije, anders dan eventuele directe aanwezigheid van hun moeder, is de rechtbank dan ook niet gebleken. Verweerder heeft in zijn aanvullende motivering nog steeds geen blijk gegeven van het benodigde zorgvuldige onderzoek noch van een uitgebreide motivering.
8. Ook heeft verweerder in zijn aanvullende motivering de stelling herhaald dat er bij eiseressen geen sprake is van rechtmatig verblijf in Nederland en dat eiseressen hadden kunnen weten dat hun verblijfssituatie hier onzeker was. De rechtbank is weliswaar met verweerder van oordeel dat geen sprake is van rechtmatig verblijf maar stelt vast dat bij eiseressen sprake is van zeer sterke banden met Nederland die zijn ontwikkeld gedurende de minderjarigheid van eiseressen. Dat deze banden tijdens onrechtmatig verblijf zijn ontstaan, mag eiseressen niet worden tegengeworpen. Van daadwerkelijke activiteiten van verweerder, voorafgaand aan deze procedure ter voorkoming van het langer voortduren van het onrechtmatig verblijf van eiseressen in Nederland is de rechtbank niet gebleken. Daarmee komt hun langdurig verblijf in Nederland in de sfeer van verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid te liggen. Verweerder was immers in ieder geval vanaf 20 augustus 2012 op de hoogte van de illegale verblijfstatus van eiseressen. De Nederlandse overheid heeft immers ook een verantwoordelijkheid bij het waarnemen van zijn belangen bij handhaving van de vreemdelingenwetgeving. [5] Verweerder heeft in zijn besluitvorming geen aandacht besteed aan dit stilzitten van de Nederlandse overheid. De banden die eiseressen met Turkije hebben, zijn beperkt. Dat zij de Turkse taal op basisniveau beheersen, weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de zeer sterke banden die zij met Nederland hebben. De rechtbank is in dit kader van oordeel dat verweerder wederom niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de zeer sterke banden van eiseressen met Nederland en hun zeer geringe banden met Turkije niet opwegen tegen het belang van de Nederlandse staat.
9. Verder blijkt uit de werkinstructie dat indien de vreemdeling op zeer jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en nagenoeg zijn gehele jeugd in Nederland heeft doorgebracht en alle banden in Nederland zijn opgebouwd en bestendigd, minder zwaar in het nadeel zal worden betrokken dat de in Nederland opgebouwde banden op afstand onderhouden kunnen worden. Verweerder heeft in zijn aanvullende motivering wederom gesteld dat het contact met de vrienden van eiseressen op een andere manier kan worden onderhouden onder andere door moderne communicatiemiddelen. Uit de aanvullende motivering van verweerder volgt nog steeds niet dat verweerder het voorgaande uitgangspunt uit zijn eigen werkinstructie heeft toegepast in de besluitvorming.
Conclusie
10.1.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het gebrek in het bestreden besluit, met zijn aanvullende motivering, niet heeft hersteld. De rechtbank is van oordeel dat de weging van verweerder van het samenstel van elementen nog steeds onvoldoende overtuigend is om te stellen dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden aan de kant van eiseressen noch dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’. De rechtbank verklaart daarom het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. Gezien de aard van het geconstateerde gebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10.2.
Alhoewel de rechtbank begrijpt dat de toetsing met betrekking tot de ‘fair balance’ enigszins terughoudend moet zijn, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij legt dat hierna uit. Met de tussenuitspraak van 29 maart 2021 heeft verweerder de kans gekregen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Gelet op de inhoud van de aanvullende motivering van verweerder stelt de rechtbank vast dat de inhoud van haar tussenuitspraak daarin onvoldoende is betrokken. Dat doet geen recht aan het gerechtvaardigde belang van eiseressen om uitsluitsel te krijgen over hun verblijfspositie. Er is inmiddels bijna tweeëneenhalf jaar, een zeer lange tijd, verstreken sinds het moment waarop eiseressen hun aanvragen van 17 mei 2019 hebben ingediend. Verder volgt uit het rapport van de hoorzitting van 28 juni 2021 dat eiseres I inmiddels is geslaagd voor haar eindexamen havo en graag een hbo-opleiding wil gaan volgen. Omdat zij geen verblijfsvergunning heeft, kan zij het collegegeld niet betalen. De rechtbank acht het aannemelijk dat de ontwikkeling van eiseressen, gelet op hun leeftijden en de levensfase waarin zij zich bevinden, wegens het ontbreken van bestendig verblijf en de onzekerheid daarover onder druk komt te staan. Verder bieden de feiten en omstandigheden opgesomd met betrekking tot de belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond om verweerder op te dragen om over te gaan tot verlening van de aangevraagde vergunningen. Bovendien is de ruimte die verweerder nog heeft om tot een andere belangenafweging te komen beperkt. Vast staat dat er sprake is van zeer sterke banden met Nederland die zijn ontwikkeld gedurende de minderjarigheid van eiseressen. Dat dit tijdens onrechtmatig verblijf is geweest mag hen niet worden tegengeworpen omdat verweerder ook zelf stil heeft gezeten. De banden die eiseressen met Turkije hebben, zijn zeer beperkt, ze spreken de taal op basisniveau en hebben geen contact met hun vader en zijn familie. Eiseressen zijn geboren in Nederland en zijn na een kort verblijf in Turkije sinds 2011 niet meer terug geweest. Van een sociaal vangnet in Turkije is de rechtbank dan ook niet gebleken. De rechtbank kent in dit geval meer gewicht toe aan de rechtsbescherming van eiseressen en is van oordeel dat de belangenafweging in hun voordeel dient uit te vallen. Om die reden draagt de rechtbank verweerder op om over te gaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’, ingaande vanaf de datum van de aanvraag.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 3.686,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en 1 punt voor indienen van de voorlopige voorziening, 1 punt voor indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op om aan eiseressen een verblijfsvergunning te verlenen met het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] ’, ingaande vanaf de datum van de aanvraag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 3.686,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 november 2021.
griffier
rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, en de tussenuitspraak, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:9771.
4.Hierin staat dat als een vreemdeling op zeer jonge leeftijd naar Nederland is gekomen en na zijn vertrek nooit in zijn land van herkomst is geweest en geen contact (meer) heeft gehad met familieleden in het land van herkomst, er een grote verantwoordelijkheid bij verweerder ligt om te onderbouwen dat bij terugkeer een sociaal vangnet aanwezig zal zijn waarop de vreemdeling kan terugvallen. Er kan door verweerder pas worden aangenomen dat banden met het land van herkomst bestaan en dat daar een sociaal vangnet aanwezig is na zorgvuldig onderzoek en met een uitgebreide motivatie.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, Nunez tegen Noorwegen van 28 juni 2011, nr. 55597/09, rechtsoverweging 82; Kaplan tegen Noorwegen van 24 juli 2014, nr. 32504/11, rechtsoverweging 95 en Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014, nr. 12738/10, rechtsoverweging 116, en de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015, 201302969/1/V1, ECLI:NL:RVS:2015:1044, rechtsoverweging 5.5.