ECLI:NL:RVS:2021:298

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
202003956/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep K2 Coatings Holdings Ltd tegen minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking inzake subsidie en terugvordering

In deze zaak heeft K2 Coatings Holdings Ltd, gevestigd te Limassol, Cyprus, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2020, waarin het beroep van K2 Coatings niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit beroep was gericht tegen een besluit van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, dat op 14 november 2018 de subsidie voor K2 Coatings vaststelde op € 13.584,00 en € 343.440,00 aan teveel betaalde voorschotten terugvorderde. K2 Coatings had op 24 juni 2020 beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 29 april 2020, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep buiten de termijn was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat K2 Coatings verantwoordelijk was voor de termijnoverschrijding, omdat zij had ingestemd met het gebruik van het postadres van haar overleden directeur in Jordanië. De minister had dit adres gebruikt voor de toezending van het besluit, en K2 Coatings had niet tijdig maatregelen getroffen om haar post te controleren. In hoger beroep voerde K2 Coatings aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij in verzuim was geweest, omdat er een vaste praktijk was van communicatie per e-mail met de minister.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar was. De minister had K2 Coatings niet alleen per post, maar ook per e-mail moeten informeren over het besluit. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan K2 Coatings.

Uitspraak

202003956/2/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) op het hoger beroep van:
K2 Coatings Holdings Ltd, gevestigd te Limassol, Cyprus
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2020 in zaak nr. 19/4370 in het geding tussen:
K2 Coatings
en
de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2018 heeft de minister de aan K2 Coatings verstrekte subsidie vastgesteld op € 13.584,00 en € 343.440,00 aan teveel betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 29 april 2019 heeft de minister het door K2 Coatings daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de subsidie vastgesteld op € 90.796,00, de terugvordering verminderd met € 77.212,00 en het terug te vorderen bedrag bepaald op € 266.188,00.
Bij uitspraak van 5 juni 2020 heeft de rechtbank het door K2 Coatings daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft K2 Coatings hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    K2 Coatings heeft op 24 juni 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van 29 april 2020 door middel van het verzenden van een in de Engelse taal gestelde e-mail aan de minister. De minister heeft het beroep op 8 juli 2020 doorgezonden naar de rechtbank. Bij brief van 19 juli 2020 heeft de gemachtigde van K2 Coatings, mr. M.R. Plug, advocaat te Delft, een in de Nederlandse taal gesteld beroepschrift bij de rechtbank ingediend.
2.    De rechtbank heeft het beroep van K2 Coatings niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de termijn is ingediend en de door K2 Coatings aangevoerde redenen van de termijnoverschrijding voor haar eigen rekening komen. K2 Coatings heeft ermee ingestemd dat de minister voor de toezending van post gebruik maakt van de postbus van haar - inmiddels overleden – [directeur] in Amman, Jordanië. Dat heeft de minister met het besluit van 29 april 2019 ook gedaan. De minister heeft dus terecht het van K2 Coatings bekende postadres in Jordanië gebruikt voor de toezending van dat besluit. Het had daarom op de weg van K2 Coatings gelegen om behalve het e-mailadres van [directeur], ook eventuele post op het postadres van de directeur in Amman te (laten) controleren. Dat de minister het besluit van 29 april 2019 niet (enkel) per gewone post, maar per aangetekende post had moeten versturen, is niet relevant, nu K2 Coatings de ontvangst van het bestreden besluit op het adres van haar directeur in Amman, niet ontkent. Dat de directeur van K2 Coatings, vanwege afwezigheid uit Jordanië in de periode van 16 mei 2019 tot en mei 2 juli 2019 vanwege bezoek aan zijn zoon in de Verenigde Staten, pas later op de hoogte kwam van het besluit van 29 april 2019, kan haar ook niet baten, nu bij afwezigheid van een belanghebbende wordt verwacht dat hij maatregelen treft voor de (tijdige) verwerking van zijn post, bijvoorbeeld door iemand te laten waarnemen, aldus de rechtbank.
3.    In hoger beroep voert K2 Coatings aan dat de rechtbank tot het oordeel had moeten komen dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest. Het was vaste praktijk dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) per e-mail communiceerde met [directeur] en ook besluiten naar dit e-mailadres toestuurde. De minister had daarom in ieder geval het besluit op bezwaar van 29 april 2019 naar het e-mailadres van [directeur] moeten toesturen. Om die reden hoefde hij ook geen maatregelen te treffen toen hij voor enige tijd naar de Verenigde Staten was vertrokken om het afstuderen van zijn zoon bij te wonen.
4.    Indien een belanghebbende stelt dat het niet tijdig indienen van een zienswijze, bezwaar- of beroepschrift het gevolg is van een niet aan hem toe te rekenen omstandigheid, rust op hem de last de feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
5.    De minister heeft in de schriftelijke uiteenzetting van 16 september 2020 erkend dat tijdens de uitvoering van het project, RVO steeds per e-mail en in geval van beslissingen tevens per post met K2 Coatings heeft gecommuniceerd. De afdeling Juridische Zaken van RVO is echter niet gewoon om zijn beslissingen behalve per post ook per e-mail te versturen. Hiertoe is hij ook geenszins verplicht, aldus de minister.
6.    Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb luidt:
"De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."
7.    De minister heeft overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb het besluit van 29 april 2019 naar het opgegeven postadres in Jordanië gezonden. Dit is op zichzelf de juiste manier van bekendmaking. Er is op zichzelf geen rechtsregel die de minister ertoe verplichtte om K2 Coatings per e-mail in te lichten over dat besluit. In dit geval echter zijn steeds stukken per e-mail gewisseld tussen de minister en K2 Coatings. Zelfs naar aanleiding van het verhandelde in de hoorzitting is K2 Coatings nog verzocht nadere informatie per e-mail toe te zenden. Zeker nu zij een buitenlandse aanvrager is, mocht K2 Coatings onder deze omstandigheden verwachten dat het besluit op bezwaar niet alleen per post naar het opgegeven adres in Amman zou worden verzonden, maar dat op 29 april 2020 ook naar het e-mailadres van [directeur] op zijn minst een elektronische mededeling was verstuurd dat een besluit op het bezwaar was genomen. Nu een e-mailbericht van die strekking pas op 14 juni 2020 naar het opgegeven e-mailadres is verzonden en [directeur] op 24 juni 2021 namens K2 Coatings beroep heeft ingesteld door het verzenden van een e-mail aan de minister, moet worden geoordeeld dat zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs kon worden verlangd, beroep is ingesteld tegen het besluit van 29 april 2020. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar is.
Het betoog slaagt.
8.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
9.    De minister dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2020 in zaak nr. 19/4370;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tot vergoeding van bij K2 Coatings Holdings Ltd in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    verstaat dat de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aan K2 Coatings Holdings Ltd het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 532,00 (zegge: vijfhonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2021
17.