ECLI:NL:RBDHA:2020:4895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
SGR 19/4370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in subsidiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een buitenlandse onderneming, en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin de subsidieverlening werd vastgesteld op een lager bedrag en teveel betaalde voorschotten werden teruggevorderd. Eiseres stelde dat het beroep te laat was ingediend, maar voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was omdat de directeur van eiseres, de heer [A], tijdelijk in de Verenigde Staten verbleef en niet op de hoogte was van het bestreden besluit dat naar zijn postadres was verzonden.

De rechtbank oordeelde dat de wettelijke termijn voor het indienen van beroep van openbare orde is en dat overschrijding daarvan leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres aangevoerde redenen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. Eiseres had het risico van de afwezigheid van haar directeur moeten ondervangen door maatregelen te treffen voor de verwerking van post.

Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 19/4370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2020 in de zaak tussen

[eiseres] Ltd, te [vestigingsplaats] , [buitenland] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, verweerder

(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om de subsidieverlening aan eiseres vast te stellen op een bedrag van € 13.584,00,- en de teveel betaalde voorschotten van in totaal een bedrag van € 343.440,00,- van eiseres terug te vorderen.
Bij besluit van 29 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen in die zin, dat verweerder de aan eiseres toegekende subsidie vaststelt op een bedrag van € 90.796,00,- en dat de teveel betaalde voorschotten die door eiseres moeten worden terugbetaald, worden verlaagd naar een bedrag van € 266.188,00,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de getroffen strenge maatregelen om verdere uitbreiding daarvan te voorkomen, heeft de rechtbank partijen gevraagd of er voorkeur bestaat de zaak uit te stellen of dat de zaak kan worden afgedaan op de stukken. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak op de stukken af te doen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 19 juli 2019 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 29 april 2019. De wettelijke termijn voor het indienen van beroep bij de rechtbank is ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het bestreden besluit heeft verzonden naar het adres van de directeur van eiseres in [plaats] , Jordanië. Ook is niet in geschil dat eiseres het beroep te laat heeft ingediend.
2. De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dit is volgens artikel 6:11 van de Awb alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding “verschoonbaar” is.
3. Eiseres voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Eiseres geeft aan dat verweerder sinds 2012 voor de toezending van besluiten aan eiseres, het e-mailadres van de heer [A] te [plaats] (Jordanië), directeur van eiseres, gebruikt. Verder verbleef de heer [A] aantoonbaar van 16 mei 2019 tot en met 2 juli 2019 in de Verenigde Staten voor zijn zoon. Onder deze omstandigheden mocht eiseres erop vertrouwen dat zij via het e-mail adres van de heer [A] op de hoogte zou worden gebracht van het bestreden besluit. Verweerder heeft het bestreden besluit daarentegen niet gezonden naar dit e-mailadres, maar enkel verstuurd naar het postbusnummer van de heer [A] in [plaats] . Verweerder heeft dit bovendien per gewone post gedaan in plaats van per aangetekende post. De heer [A] heeft zo snel mogelijk nadat hij op de hoogte kwam van het bestreden besluit, daartegen beroep ingesteld.
4. Verweerder erkent dat regelmatig per e-mail met eiseres is gecorrespondeerd. Volgens verweerder laat dit echter onverlet dat het bestreden besluit mocht worden verzonden naar het door eiseres opgegeven correspondentieadres in [plaats] . Dat de vertegenwoordiger van eiseres voor langere tijd niet aanwezig was op dat postadres, komt voor rekening en risico van eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de door eiseres aangevoerde redenen, niet gezegd kan worden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De wettelijke termijn voor het instellen van beroep is van openbare orde en daarmee een fatale termijn. Overschrijding van die termijn kan slechts op grond van zeer uitzonderlijke omstandigheden verschoonbaar worden geacht. Van zodanige bijzondere omstandigheden is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken.
Het bedrijf van eiseres is gevestigd op [buitenland] . Eiseres heeft ermee ingestemd dat verweerder voor de toezending van post naar eiseres gebruik maakt van de postbus van de voornoemde directeur van eiseres in [plaats] , Jordanië. Dat heeft verweerder met het bestreden besluit ook gedaan. Verweerder heeft dus terecht het van eiseres bekende postadres in Jordanië gebruikt voor de toezending van het bestreden besluit. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen om behalve het e-mailadres van de directeur, ook eventuele post op het postadres van de directeur in [plaats] te (laten) controleren. Dat verweerder het bestreden besluit niet (enkel) per gewone post, maar per aangetekende post had moeten versturen, is niet relevant nu eiseres de ontvangst van het bestreden besluit op het adres van haar directeur in [plaats] , niet ontkent.
Dat de directeur van eiseres, de heer [A] , vanwege tijdelijke afwezigheid uit Jordanië pas later op de hoogte kwam van het bestreden besluit, kan eiseres ook niet baten, nu bij afwezigheid van een belanghebbende wordt verwacht dat hij maatregelen treft voor de (tijdige) verwerking van zijn post, bijvoorbeeld door iemand te laten waarnemen.
6. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de termijn door eiseres voor het indienen van haar beroep, niet verschoonbaar is.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juni 2020 door mr. M. van Nooijen, rechter, en mr. M. Tijsma, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.