ECLI:NL:RVS:2021:2959

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
202105990/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. De vreemdeling heeft op 19 augustus 2021 een maatregel opgelegd gekregen, waartegen hij op 8 september 2021 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 december 2021 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Afdeling heeft vastgesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel inmiddels is opgeheven, waardoor een bevel tot opheffing niet nodig is. De vreemdeling heeft recht op schadevergoeding, welke is toegekend op basis van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het hoger beroep.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de vreemdeling een schadevergoeding van € 1.200,00 ontvangt voor de periode van 28 augustus 2021 tot en met 8 september 2021, en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een bedrag van € 1.496,00 aan proceskosten moet vergoeden, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Afdeling, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

202105990/1/V3.
Datum uitspraak: 22 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 september 2021 in zaak nr. NL21.13498 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 augustus 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 8 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep gaat over een rechtsvraag die de Afdeling in haar uitspraak van vandaag heeft beantwoord (ECLI:NL:RVS:2021:2869, over voortvarend handelen wanneer de vreemdeling in grensdetentie zit). Daaruit volgt dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 september 2021 in zaak nr. NL21.13498;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.200,00 over de periode van 28 augustus 2021 tot en met 8 september 2021, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021
638-906