ECLI:NL:RVS:2021:2886
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel
Op 21 december 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris op 17 november 2020 niet in behandeling is genomen. De rechtbank had op 28 januari 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat er een nieuw besluit moest worden genomen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de rechtsvraag over de detentieomstandigheden van Dublinclaimanten in Malta, die eerder in een andere uitspraak was behandeld. De Raad concludeerde dat de grieven van de staatssecretaris falen en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het besluit van 17 november 2020 ondeugdelijk was gemotiveerd. Het hoger beroep van de staatssecretaris werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 748,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak werd gedaan door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 21 december 2021.