ECLI:NL:RVS:2021:2862

Raad van State

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
202105079/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 11 juni 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 28 juli 2021 het beroep gegrond verklaarde, het besluit van de staatssecretaris vernietigde en hem opdroeg een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de rechtsvragen van de staatssecretaris beoordeeld. De eerste grief betreft de detentieomstandigheden van Dublinclaimanten in Malta, welke reeds in een eerdere uitspraak is behandeld. De Afdeling concludeert dat de grief faalt, aangezien de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het besluit van de staatssecretaris ondeugdelijk was gemotiveerd.

De tweede grief van de staatssecretaris berust op een verkeerde lezing van de uitspraak van de rechtbank en faalt eveneens. De rechtbank heeft de staatssecretaris niet opgedragen om de asielaanvraag van de vreemdeling in behandeling te nemen. Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 748,00 bedragen, toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202105079/1/V3.
Datum uitspraak: 17 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 28 juli 2021 in zaak nr. NL21.9154 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 28 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag over de detentie van Dublinclaimanten in Malta en hun detentieomstandigheden, opvangvoorzieningen en mogelijkheden voor toegang tot een effectief rechtsmiddel, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2791, beantwoord. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de staatssecretaris het besluit van 11 juni 2021 ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
2.       De tweede grief berust op een verkeerde lezing van de uitspraak van de rechtbank en faalt al daarom. Anders dan de staatssecretaris betoogt, heeft de rechtbank hem niet opgedragen om de asielaanvraag van de vreemdeling in behandeling te nemen.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Laar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021
347-922