202005252/1/V2.
Datum uitspraak: 1 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 21 september 2020 in zaak nr. NL20.14125 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 september 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft laten weten dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde en de procedure wil doorzetten. De Afdeling stelt daarom vast dat de vreemdeling nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, onder 2). 2. De vreemdeling klaagt in de eerste en tweede grief terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris een document, volgens de vreemdeling een kopie van het werkpasje van zijn vader, tijdens het zogenoemde gehoor veilig land van herkomst in ontvangst had moeten nemen. Aangezien dit document - ook volgens de staatssecretaris - relevant was voor het onderzoek naar en de beoordeling van het asielrelaas van de vreemdeling, heeft hij ten onrechte geweigerd dit document in ontvangst te nemen, het ten onrechte niet onderzocht en niet bij zijn beoordeling van het asielrelaas betrokken. Hierdoor heeft de staatssecretaris onzorgvuldig gehandeld en zijn samenwerkingsplicht geschonden. Daarom heeft de rechtbank ook ten onrechte overwogen dat de in beroep overgelegde en leesbare kleurenkopie van het document, een niet-vertaald stuk betreft waardoor niet valt op te maken dat de vader van de vreemdeling bij de veiligheidsdienst werkt. Immers, de staatssecretaris moet dat document eerst onderzoeken en beoordelen.
2.1 De eerste en tweede grief slagen.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 9 juli 2020 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling in de derde grief heeft aangevoerd over de geloofwaardigheidsbeoordeling van zijn verklaringen te bespreken. De staatssecretaris zal namelijk een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas van de vreemdeling moeten verrichten, omdat het onderzoek naar het door de vreemdeling overgelegde document niet los kan worden gezien van de verklaringen van de vreemdeling in zijn asielrelaas. Het document is immers een met het oog op het aannemelijk maken daarvan overgelegd bewijsstuk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 21 september 2020 in zaak nr. NL20.14125;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 9 juli 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021
572-979