202102190/1/V3.
Datum uitspraak: 5 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 30 maart 2021 in zaak nr. NL21.4264 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 30 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De staatssecretaris heeft de vreemdeling in bewaring gesteld krachtens artikel 59a van de Vw 2000. Hij heeft aan de bewaringsmaatregel ten grondslag gelegd dat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening bestaat, omdat op 4 februari 2021 een claimakkoord tot stand is gekomen tussen Nederland en Duitsland. Ter zitting bij de rechtbank heeft de vreemdeling aangegeven minderjarig te zijn, wat relevant is omdat hij niet kan worden overgedragen als daarvan wordt uitgegaan. In deze uitspraak gaat het om de vraag of de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft verricht voorafgaand aan het opleggen van de bewaringsmaatregel.
Grief over ambtshalve toetsing door de rechtbank
2. Bij verwijzingsuitspraak van 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3034, heeft de Afdeling aan het Hof van Justitie de prejudiciële vraag gesteld of het Unierecht de rechtbank verplicht ambtshalve de rechtmatigheid van alle voorwaarden voor bewaring te toetsen. Bij verwijzingsuitspraak van 26 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:466, heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's Hertogenbosch, drie aanvullende prejudiciële vragen gesteld aan het Hof over dit onderwerp. Het Hof heeft deze zaken gevoegd. In deze zaak klaagt de staatssecretaris in zijn eerste grief dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door ambtshalve te oordelen dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht voorafgaand aan het opleggen van de bewaringsmaatregel en de maatregel ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De beantwoording van de prejudiciële vragen zou daarom van belang kunnen zijn voor de beoordeling of de rechtbank in dit geval terecht ambtshalve heeft getoetst of de staatssecretaris aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht heeft voldaan. De Afdeling ziet in het belang van de voortgang van de zaak echter aanleiding om voorbij te gaan aan de klacht over de ambtshalve toetsing, omdat deze rechtsvraag ter beantwoording voorligt bij het Hof. Wel voldaan aan onderzoeks- en motiveringsplicht
3. In zijn tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft voldaan aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht. Volgens de staatsecretaris was sprake van een concreet aanknopingspunt dat de Dublinverordening van toepassing was gelet op het in rechte vaststaande overdrachtsbesluit en eerdere verklaringen van de vreemdeling dat hij meerderjarig is. De enkele mededeling van de vreemdeling ter zitting bij de rechtbank dat hij minderjarig is en dat er een foto van zijn paspoort op zijn Facebook-pagina staat, maakt volgens de staatssecretaris niet dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld of zijn onderzoeksplicht heeft geschonden.
3.1. Voor een inbewaringstelling krachtens artikel 59a van de Vw 2000 is vereist dat artikel 28 van de Dublinverordening in acht wordt genomen. Dat houdt in dat bewaring krachtens die bepaling alleen kan worden toegepast zolang een overdracht mogelijk is. Omdat het opleggen van een bewaringsmaatregel een bezwarend besluit is, heeft de staatssecretaris de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de vereisten voor de bewaring is voldaan. Het is dus aan de staatssecretaris om voorafgaand aan de inbewaringstelling onderzoek te verrichten naar de voor de bewaring relevante feiten en aan de hand van deze feiten te beoordelen of een concreet aanknopingspunt bestaat dat de Dublinverordening op de vreemdeling van toepassing is. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 3 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:944, onder 4. 3.2. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de bewaring en het besluit van 21 maart 2021 volgt dat dat de staatssecretaris een onderzoek naar de relevante feiten heeft verricht en aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Zo heeft de staatssecretaris de vreemdeling gewezen op het in rechte vaststaande overdrachtsbesluit en het claimakkoord met Duitsland. Verder heeft hij de vreemdeling gevraagd naar zijn personalia en zijn reisbewegingen sinds zijn vorige verblijf in Nederland, zodat hij kon beoordelen of een overdracht krachtens de Dublinverordening nog steeds mogelijk was. De opmerkingen van de vreemdeling tijdens het gehoor, dat hij een paspoort heeft dat in Spanje ligt en dat hij daarvan een foto op zijn Facebook-pagina heeft staan, maken niet dat het onderzoek van de staatssecretaris onzorgvuldig is verricht. De vreemdeling had immers vlak daarvoor verklaard meerderjarig te zijn, namelijk via het noemen van geboortedatum [geboortedatum] 2003, en had tijdens een eerder gehoor een kleine drie uur daarvoor juist verklaard geen paspoort te hebben. Bovendien was het paspoort ook niet relevant voor de overdracht aan Duitsland. De staatssecretaris klaagt daarom terecht dat op 21 maart 2021 een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht krachtens de Dublinverordening. Anders dan de rechtbank heeft overwogen doen de niet-gestaafde stellingen van de vreemdeling ter zitting, namelijk dat hij minderjarig is en dat hij dit aan de hand van de foto van zijn paspoort wil bewijzen maar dat hij daarvoor een laptop nodig heeft, daaraan geen afbreuk. In dat stadium van de procedure was het namelijk aan de vreemdeling om met objectief verifieerbare stukken aan te tonen dat hij minderjarig is. Dat heeft hij niet gedaan. De staatssecretaris klaagt gelet op het voorgaande terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft voldaan aan zijn onderzoeks- en motiveringsplicht. De rechtbank heeft de bewaring daarom ten onrechte onrechtmatig geacht en opgeheven.
De grief slaagt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Significant risico op onderduiken
5. De vreemdeling betoogt in beroep dat de staatssecretaris in de bewaringsmaatregel ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat sprake is van een significant risico op onderduiken. Volgens de vreemdeling zijn zware gronden 3d en 3k ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd.
5.1. Naast de bovengenoemde zware gronden heeft de staatssecretaris zware gronden 3a en 3b en lichte gronden 4a en 4d aan de bewaringsmaatregel ten grondslag gelegd. De vreemdeling heeft deze gronden niet bestreden. Die gronden kunnen de maatregel in beginsel dragen, zodat een significant risico op onderduiken daarmee al vaststaat. De rechtmatigheid van zware gronden 3d en 3k hoeft daarom niet te worden besproken. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 30 maart 2021 in zaak nr. NL21.4264;
III. verklaart het beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2021
873