202004737/1/A3.
Datum uitspraak: 3 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juli 2020 in zaak nr. 19/3273 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2019 heeft de korpschef aan [appellant] toestemming onthouden om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
Bij besluit van 26 september 2019 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2021, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.P. Arts, advocaat te Best, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. M. van de Vall en T.E.M. Frencken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2. Op 8 maart 2019 ontving de korpschef van een beveiligingsbedrijf een aanvraag om aan [appellant] toestemming te verlenen voor dit bedrijf beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Deze toestemming heeft de korpschef niet verleend. Twee minderjarige meisjes hebben aangifte gedaan van een aanranding op 2 december 2018 en naar aanleiding daarvan is [appellant] door de politie verhoord. In de processen-verbaal van het verhoor van 19 en 20 maart 2019 staat dat [appellant] heeft verklaard dat hij die nacht op die meisjes is afgelopen, zonder schoenen. Hij was op dat moment in functie als beveiliger en had beveiligerskleren aan. Vervolgens zou hij achter hen zijn gaan lopen en naar eigen zeggen heeft hij één van de twee meisjes op haar onderrug aangetikt. Zij heeft zelf verklaard dat zij onder haar rokje, in haar kruis, is gegrepen en dat op dat moment beeldmateriaal werd gemaakt. Op de telefoon van [appellant] is beeldmateriaal van willekeurige vrouwelijke passanten gevonden.
3. Uit de processen-verbaal maakt de korpschef op dat [appellant] gedragingen pas toegeeft als hij er niet onderuit komt. Hij vindt het gedrag van [appellant] op die bewuste nacht verdacht. Door dit gedrag twijfelt hij aan de betrouwbaarheid van [appellant] en dit gedrag kan volgens de korpschef de goede naam van de bedrijfstak schaden.
De uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid de toestemming kon onthouden. Hij mocht meewegen dat [appellant] is gehoord in verband met een aangifte van aanranding en dat beeldmateriaal van vrouwelijke passanten op de telefoon van [appellant] is aangetroffen. Aan het blanco verleden van [appellant] kan geen betekenis toekomen, omdat de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dient te zijn. Het onthouden van toestemming heeft de korpschef niet onevenredig hoeven achten.
Bij de rechtbank heeft [appellant] een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) overgelegd van 28 oktober 2019. Het NFI heeft DNA-onderzoek verricht. Het heeft geprobeerd DNA, dat is aangetroffen op de onderbroek van het meisje, te vergelijken met het DNA van [appellant]. Op de onderbroek van het meisje is echter geen voor vergelijking geschikt DNA aangetroffen, waardoor een vergelijkend onderzoek met het DNA van [appellant] niet mogelijk was. Het rapport is volgens de rechtbank niet ondersteunend voor de conclusie of [appellant] juist wel of juist niet het feit heeft begaan waarvan hij wordt verdacht. Het leidt dan ook niet tot het oordeel dat de korpschef de toestemming niet mocht onthouden, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef in redelijkheid de toestemming kon onthouden. Hij betwist dat hij het meisje op een ongewenste plek zou hebben aangeraakt. Dit is ook op geen enkele manier bewezen. Hij liep op de twee meisjes af om kennis te maken. Hij deed dit zonder schoenen, omdat de zool kapot was. Hij ontkende tijdens het verhoor in eerste instantie, omdat alles wat hij zou zeggen tegen hem kan worden gebruikt. Toen hem duidelijk werd over welk voorval hij werd verhoord, heeft hij alles verteld wat er toen was gebeurd. Hij heeft ook verklaard dat hij de uitkomsten van een DNA-onderzoek met vertrouwen tegemoet zou zien. De rechtbank had meer waarde moeten toekennen aan zijn woord dan aan het woord van de aangeefster, mede gelet op het rapport van het NFI. Uit het rapport van het NFI blijkt immers evident dat het aangetroffen DNA op het ondergoed van de aangeefster niet overeenkomt met zijn DNA. De officier van justitie heeft nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De foto’s en video’s van vrouwelijke passanten gebruikt hij om later in contact te kunnen komen met deze vrouwen. Hij is zich ervan bewust dat het door hem vertoonde gedrag afwijkend is, maar het is niet strafbaar. Zijn betrouwbaarheid kan dan ook niet ter discussie staan. De korpschef had een alternatieve oplossing moeten zoeken, zoals het verlenen van een tijdelijke beveiligerspas, aldus [appellant].
6. Zoals eerder is overwogen in onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225, worden aan medewerkers in de beveiligingsbranche, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn. Niet in geschil is dat [appellant] de bewuste nacht naar de twee meisjes is toegegaan, zonder schoenen. In het verhoor heeft hij verklaard dat hij zijn schoenen had uitgedaan om twee redenen, namelijk zodat ze niet los zouden schieten omdat hij moest rennen om de meisjes nog in te kunnen halen en zodat ze niet zouden schrikken. Evenmin is in geschil dat [appellant] één van de twee meisjes heeft aangetikt. In geschil is of zij door [appellant] in haar kruis is gegrepen. Uit het DNA-onderzoek volgt dat er mannelijk DNA op de onderbroek van het meisje is gevonden en dat dit te weinig was om een vergelijkend DNA-onderzoek te doen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het NFI rapport niet ondersteunend is voor de conclusie dat [appellant] wel of dat hij juist niet het meisje in haar kruis heeft gegrepen. De stelling van [appellant] dat uit het NFI rapport evident blijkt dat het aangetroffen DNA op het ondergoed van de aangeefster niet overeenkomt met zijn DNA, is dus niet juist. Daarnaast heeft [appellant] erkend dat hij heimelijk vrouwelijke passanten fotografeert en filmt en daarna, online, probeert contact met hen te zoeken. Dit gedrag heeft de korpschef niet alleen afwijkend, maar ook ongepast en onwenselijk kunnen vinden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen aanleiding had om de meisjes te volgen uit beveiligingsoverwegingen. Deze handelwijze kan de goede naam van de bedrijfstak schaden. Het gedrag van [appellant] die nacht is dan ook van dien aard dat de korpschef in redelijkheid kon twijfelen aan de betrouwbaarheid van [appellant] om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Op de zitting bij de Afdeling is gebleken dat [appellant] is veroordeeld door de strafrechter voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid op 2 december 2018 en voor het heimelijk maken van afbeeldingen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de korpschef zich dan ook in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorval op 2 december 2018, in combinatie met het feit dat [appellant] heimelijk foto’s en video’s maakt van vrouwen, maakt dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet boven ieder twijfel verheven is en dat [appellant] daardoor niet voldoende betrouwbaar is om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
De korpschef was niet gehouden om een alternatieve oplossing te zoeken, zoals het verlenen van een tijdelijke beveiligerspas. [appellant] heeft nog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2050. In die zaak had de gemachtigde van de korpschef bij de hoorzitting in de bezwaarfase gezegd eventueel wel mee te willen gaan in het verstrekken van een tijdelijke beveiligerspas voor een jaar als de adviescommissie daartoe zou adviseren. Hij had echter uiteindelijk een andere afweging gemaakt, en mocht dat ook doen. Ook in deze zaak heeft de korpschef deugdelijk gemotiveerd waarom hij tot de beslissing is gekomen aan [appellant] toestemming te onthouden om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Greben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2021
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…].
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
[…].
4. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
[…].
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
Paragraaf 3.3
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
[…].
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.