ECLI:NL:RVS:2021:2292

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 oktober 2021
Zaaknummer
202005949/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naamswijziging van minderjarige dochter

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het besluit van de minister voor Rechtsbescherming ongegrond heeft verklaard. De minister had op 31 mei 2019 de aanvraag van [moeder] om de achternaam van haar dochter te wijzigen ingewilligd. De dochter, geboren in februari 2005, had de achternaam van [appellant], maar [moeder] wilde deze wijzigen naar haar eigen achternaam, die zij bij de geboorte had. [appellant] heeft zijn dochter voor het laatst gezien toen zij zes jaar oud was en heeft sindsdien geen relatie meer met [moeder]. De rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid het belang van de dochter, die ouder is dan twaalf jaar en zelf heeft aangegeven de naamswijziging te willen, zwaarder kon laten wegen dan de bezwaren van [appellant].

In hoger beroep voerde [appellant] aan dat de rechtbank niet inging op zijn argumenten tegen de naamswijziging en dat de naam van [moeder] niet gangbaar is in de maatschappij. Hij vreest dat zijn dochter nadelen zal ondervinden van een niet-westerse achternaam. De minister stelde echter dat de naam zelf geen aspect is waarmee hij rekening houdt, maar dat hij wel rekening houdt met de keuzevrijheid van het kind. De minister concludeerde dat het in het belang van de dochter is om de achternaam van haar moeder te dragen, gezien de bestendige gezinssituatie en de wens van de dochter zelf.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de naamswijziging kan worden toegestaan. Het hoger beroep van [appellant] slaagde niet en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202005949/1/A3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2020 in zaak nr. 19/5253 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2019 heeft de minister de aanvraag van [moeder] om de achternaam van haar dochter te wijzigen ingewilligd.
Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 oktober 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2021. De minister heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P. Trijsburg. Voorts zijn ter zitting verschenen [moeder] en haar dochter. [moeder] is ter zitting als partij gehoord.
Overwegingen
1.       [moeder] heeft op 4 april 2019 een aanvraag ingediend om de achternaam (hierna ook: geslachtsnaam) van haar in februari 2005 geboren minderjarige [dochter] te wijzigen van [naam appellant] in [naam moeder], de naam die zij bij haar geboorte had. Haar dochter is destijds erkend door [appellant]. [moeder] heeft sinds eind 2006 geen relatie meer met hem en heeft sindsdien voor [dochter] gezorgd. [appellant] heeft zijn dochter voor het laatst gezien toen zij zes jaar oud was. De minister heeft het verzoek bij besluit van 31 mei 2019, als gehandhaafd bij besluit van 29 augustus 2019 toegewezen.
2.       De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 29 augustus 2019 ongegrond verklaard. Aan de in het Besluit geslachtsnaamswijziging (Besluit) vermelde voorwaarden voor de naamswijziging, waaronder de verzorgingstermijn en de instemming van het kind, is voldaan. Niet is gebleken dat [dochter] niet zelfstandig haar wil heeft kunnen bepalen. Dat de gewenste achternaam volgens [appellant] een niet gangbare en niet-westerse naam is, is geen aspect dat de minister in zijn beoordeling kan betrekken. De minister heeft volgens de rechtbank in redelijkheid het belang van [dochter], die ouder is dan twaalf jaar en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij haar achternaam wil wijzigen in die van haar moeder, zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] om daar niet mee in te stemmen.
3.       [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn inhoudelijke argumenten tegen de naamswijziging en de aard van de namen. De rechtbank noemt de wet- en regelgeving en de rechten van kinderen boven de twaalf, maar door te suggereren dat [naam appellant] en [naam moeder] gelijksoortige namen zijn, loopt de discussie al mank. [appellant] stelt dat de maatschappij niet gewend is aan niet-westerse achternamen en wil voorkomen dat [dochter], bijvoorbeeld als zij gaat solliciteren, nadeel gaat ondervinden van de niet-westerse achternaam van haar moeder. Dergelijke gevolgen van de naamswijziging kan een veertienjarig meisje niet overzien. [appellant] zou graag zien dat zijn dochter deze keuze als achttienjarige maakt en dat de rechter haar daarvan kan overtuigen.
3.1.    De minister heeft aangevoerd dat bij een verzoek om wijziging van de achternaam, de naam zelf geen aspect is waarmee hij rekening houdt of moet houden. Hij houdt wel rekening met bezwaren die betrekking hebben op de keuzevrijheid van het kind, omdat die erop zouden kunnen wijzen dat het kind de gevolgen van de wijziging van de achternaam niet kan overzien. Daarvan is in dit geval geen sprake. De minister heeft meegewogen dat [dochter] sinds 9 augustus 2006 bij haar moeder woont en tijdens de hoorzitting in bezwaar te kennen heeft gegeven dat zij de naamswijziging (ook) om die reden wenst. Hij neemt daarom aan dat het in het belang van [dochter] is dat zij de achternaam van haar moeder kan voeren.
3.2.    [moeder] heeft op de zitting aangevoerd dat zij het eens is met de minister. Het zou volgens haar fijn zijn als de naamswijziging binnenkort definitief in een Koninklijk Besluit kan worden vastgelegd. Haar dochter zit in het laatste leerjaar van school en wil graag dat de naam [moeder] op haar diploma komt.
4.       Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de geslachtsnaam van een persoon op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gewijzigd. In het Besluit geslachtsnaamswijziging (Besluit) zijn daarover regels gesteld. Uit artikel 1:7, eerste lid, van het BW, welke bepaling een zogenoemde discretionaire bevoegdheid bevat, volgt dat de minister een belangenafweging moet maken waarbij alle relevante feiten en rechtstreeks betrokken belangen worden betrokken. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1392, onder 3.1.
4.1.    In dit geding is de vraag aan de orde of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid het belang bij de naamswijziging zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang om hiermee niet in te stemmen. Volgens [appellant] is het niet in het belang van [dochter] om haar westerse achternaam te wijzigen in een niet-westerse achternaam en kan zij als minderjarige de voor haar nadelige maatschappelijke gevolgen daarvan, bijvoorbeeld bij sollicitaties, niet overzien. Wat er van dat standpunt van [appellant] ook zij, daartegenover staat dat [dochter] bij haar moeder woont, met haar een bestendige gezinssituatie heeft en zelf heeft verklaard de naamswijziging te willen. De Afdeling volgt daarom de minister in zijn standpunt dat ervan mag worden uitgegaan dat het in het belang van [dochter] is dat zij de naam draagt van haar moeder. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door de moeder verzochte naamswijziging kan worden toegestaan.
4.2.    Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021
176-983