ECLI:NL:RVS:2021:2254

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
202100432/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 8 oktober 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 4 februari 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, op 22 december 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door het onderzoek ter terechtzitting niet te schorsen vanwege de afwezigheid van de ingeschakelde tolk. De vreemdeling heeft herhaaldelijk verzocht om de behandeling van het beroep te schorsen, omdat hij in persoon gehoord wilde worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vreemdeling met bijstand van zijn advocaat voldoende in staat was om zijn beroepsgronden toe te lichten, wat volgens de Afdeling onterecht was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank voor herbehandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen. Tevens is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 748,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202100432/1/V2.
Datum uitspraak: 8 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 22 december 2020 in zaak nr. AWB 20/983 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 4 februari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in de tweede grief terecht dat, samengevat weergeven, de rechtbank in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld door het onderzoek ter terechtzitting niet te schorsen tot een nader moment (artikel 8:64 van de Awb) in verband met de vlak voor de zitting gebleken afwezigheid van de ingeschakelde tolk. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat uit artikel 8:56 van de Awb moet worden afgeleid dat indien partijen dat willen, zij hun standpunten tijdens een rechtszitting mondeling ten overstaan van de bestuursrechter moeten kunnen kenbaar maken en moeten kunnen toelichten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3075). De vreemdeling heeft ter zitting meermaals het verzoek gedaan om de behandeling van het beroep te schorsen, omdat hij gebruik wilde maken van zijn recht om in persoon te worden gehoord. Door de afwezigheid van de tolk heeft de vreemdeling geen gebruik kunnen maken van dit recht. Met haar enkele overweging dat de vreemdeling met bijstand van zijn advocaat voldoende in staat is geweest zijn beroepsgronden toe te lichten, is de rechtbank hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar opnieuw te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 22 december 2020 in zaak nr. AWB 20/983;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Bosma
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021
572-936.