1.2.Invulling van het ‘vrees voor misbruik’ criterium
Wapens en munitie vormen een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Derhalve wordt er een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft.
Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich mee dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Het weigeren dan wel intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering - ook naar de vaste jurisprudentie van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State - voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering (zie hierna).
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in dit onderdeel een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’.
Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
A. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
B. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad A. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De aanvrager of houder van een in de Wet wapens en munitie genoemde vergunning mag op het moment van de aanvraag en tijdens het houderschap niet:
a. met toepassing van artikel 37 respectievelijk artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht binnen de afgelopen acht jaren in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst dan wel ter beschikking zijn gesteld;
b. binnen de laatste acht jaren zijn veroordeeld wegens:
1. het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd;
2. het plegen van een misdrijf waarbij geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden;
3. het plegen van een misdrijf of overtreding op grond van de Wet wapens en munitie;
4. het plegen van een misdrijf of overtreding op grond van de Opiumwet.
c. binnen de laatste vier jaren zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.
Wanneer de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel heeft ondergaan wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de termijn bestaat uit in totaal vier dan wel acht jaren, waarin geen sprake is geweest van een vrijheidsbenemende straf of maatregel. De betrokkene heeft immers gedurende de duur van de vrijheidsbenemende straf of maatregel niet kunnen laten zien dat hij geen (relevante) strafbare feiten meer zal plegen.
Indien op een veroordeling zowel de criteria genoemd onder ‘b’ alsmede de criteria genoemd onder ‘c’ van toepassing zijn (bijvoorbeeld een geweldsmisdrijf waarbij aan de dader een geldboete is opgelegd), dan is de onder ‘b’ genoemde termijn van acht jaar het uitgangspunt voor de beoordeling van de vraag of het voorhanden hebben van wapens en munitie (nog langer) aan betrokkene kan worden toevertrouwd.
Transacties en strafbeschikkingen
Vrijwillige betaling van een geldsom, als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (een transactie met het Openbaar Ministerie), of als bedoeld in artikel 257a, 257b en 257ba van het Wetboek van Strafvordering (een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar) wordt gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Er is ruimte om (gemotiveerd) van bovengenoemde leidraad af te wijken. De korpschef kan indien het gaat om een (toekomstig) vergunninghouder een kortere periode hanteren als de aard of de ernst van de verweten gedragingen, de kans op recidive, de recente persoonlijke ontwikkelingen van de betrokkene, de pleegdatum of eventuele disculperende omstandigheden dat toelaten. Zo hoeft bijvoorbeeld een lichte onregelmatigheid met betrekking tot de naleving van de aan een vergunning verbonden voorschriften en beperkingen, niet zonder meer te leiden tot intrekking of weigering van een vergunning maar kan dit, afhankelijk van de omstandigheden, worden afgedaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.
Omgekeerd kan de korpschef ook een langere termijn aanhouden indien diezelfde factoren daartoe aanleiding geven, in het bijzonder als de aanvrager (vergunninghouder), op basis van zijn strafrechtelijk verleden, moet worden gekenschetst als een recidivist of een gewoontecrimineel.
Daar zal aanleiding toe zijn wanneer de veroordelingen buiten de termijn aansluiten op enkele of een reeks veroordelingen binnen de termijn. Een incidentele veroordeling buiten de termijn of meerdere van die veroordelingen, maar dan in een geïsoleerde periode die verder in het verleden ligt, worden niet in de beoordeling betrokken, tenzij het om een zeer ernstig feit gaat waaraan bij de vergunningaanvraag niet kan worden voorbij gegaan.
Bij gebleken illegaal wapenbezit, ongeoorloofd wapengebruik, ernstige geweldsdelicten, drugsdelicten of een lange reeks van strafbare feiten is er alle reden zware maatstaven aan te leggen ten aanzien van de periode waarover de aanvrager zal moeten aantonen zich aan de wettelijke normen te kunnen houden. Afwijking (naar beneden) van bovengenoemde leidraad zal in die gevallen zwaar moeten worden gemotiveerd.