ECLI:NL:RVS:2021:2147
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake verblijfsvergunning asiel en risico op schending van mensenrechten in Griekenland
Op 24 september 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. Spapens, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 24 december 2020 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 september 2020 hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. De vreemdelingen stelden dat zij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest, wat betreft onmenselijke of vernederende behandeling.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de vreemdelingen dit risico niet zouden lopen. De grieven van de vreemdelingen werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De besluiten van de staatssecretaris van 7 september 2020 werden eveneens vernietigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die door de vreemdelingen waren gemaakt in verband met de behandeling van hun beroepen en het hoger beroep, tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die de staatssecretaris moet betrachten bij het beoordelen van asielaanvragen, vooral in het licht van de mensenrechtensituatie in het land van herkomst van de asielzoekers. De uitspraak is een belangrijke stap voor de betrokken vreemdelingen en kan ook gevolgen hebben voor andere asielzoekers die in vergelijkbare situaties verkeren.