ECLI:NL:RVS:2021:2145

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
202102604/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 april 2021. De rechtbank had de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 5 februari 2021 had besloten hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk te verklaren. De vreemdelingen stelden dat zij bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico lopen op een schending van hun mensenrechten, zoals vastgelegd in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 september 2021 uitspraak gedaan. De grieven van de vreemdelingen, die onder andere betrekking hadden op de situatie voor statushouders in Griekenland, zijn gegrond bevonden. De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris beter moest motiveren waarom de vreemdelingen geen risico lopen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de besluiten van de staatssecretaris zijn ongeldig verklaard. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die op € 2.244,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die van de staatssecretaris wordt verwacht bij het beoordelen van asielaanvragen, vooral in het licht van de mensenrechtensituatie in het land van herkomst van de aanvragers. De Raad van State heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan die de bescherming van vreemdelingenrechten onderstreept.

Uitspraak

202102604/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling 1] en [ de vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kind,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 april 2021 in zaken nrs. NL21.2148 en NL21.2150 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 5 februari 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 15 april 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Grieven 1 en 3 gaan onder meer over de situatie voor statushouders in Griekenland en de vraag of zij bij terugkeer naar dat land een reëel risico lopen om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Daarover heeft de Afdeling op 28 juli 2021 twee uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2021:1626 en ECLI:NL:RVS:2021:1627). Hieruit volgt dat de staatssecretaris beter moet motiveren waarom de vreemdelingen voormeld risico niet lopen.
De grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 5 februari 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 15 april 2021 in zaken nrs. NL21.2148 en NL21.2150;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.     vernietigt de besluiten van 5 februari 2021, V-nummer […] en V-nummers […] en […];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2021
638-906