ECLI:NL:RVS:2021:2053

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
202105196/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening door de minister van Buitenlandse Zaken in hoger beroep

Op 9 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een mondelinge uitspraak gedaan op het verzoek van de minister van Buitenlandse Zaken om een voorlopige voorziening te treffen. De minister verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij geen nader besluit hoeft te nemen totdat op zijn hoger beroep is beslist. Dit verzoek volgde op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2021, waarin de rechtbank de minister had opgedragen om binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen.

Tijdens de openbare zitting, die om 11:45 uur begon, waren de minister en zijn bijstand aanwezig, evenals de wederpartij, die werd bijgestaan door een gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de minister afgewezen en geoordeeld dat de minister van Buitenlandse Zaken de proceskosten van de wederpartij, tot een bedrag van € 748,00, moet vergoeden. De voorzieningenrechter overwoog dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat de minister geen overtuigende argumenten had aangedragen die zouden rechtvaardigen dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank zou moeten worden uitgesteld.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting vereist dat de minister een nieuw besluit neemt ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Dit besluit kan bovendien worden meegenomen in de beoordeling van het hoger beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat het nemen van een nieuw besluit niet in strijd is met de belangen van de minister in de bodemprocedure, aangezien het nieuwe besluit wordt genomen met behoud van het standpunt van de minister. De uitspraak werd uitgesproken in het openbaar, maar de voorzieningenrechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

202105196/2/A3.
Datum uitspraak: 9 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken,
verzoeker,
tegen uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2021 in zaak nr. 20/6819 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats] (Verenigd Koninkrijk),
en
de minister.
Openbare zitting gehouden op 9 september 2021 om 11:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzieningenrechter
griffier: mr. B. Ley-Nell
Verschenen:
de minister, bijgestaan door I.S. IJserinkhuijsen en M.H.S. Gijzen;
[wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde].
De minister heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de minister geen nader besluit hoeft te nemen totdat op zijn hoger beroep is beslist.
De voorzieningenrechter
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00.
Daartoe wordt het volgende overwogen. Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd. Hetgeen de minister naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding daar in dit geval anders over te oordelen, nu niet aannemelijk is dat uitvoering van de aangevallen uitspraak tot gevolgen zal leiden die niet ongedaan kunnen worden gemaakt, indien de uitspraak in hoger beroep niet wordt bevestigd. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de door de rechtbank gestelde termijn van 12 weken redelijkerwijs te kort was om een nieuw besluit te kunnen nemen. Daarnaast is het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting gediend met het nemen van een besluit ter uitvoering van de uitspraak, aangezien dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht door de Afdeling kan worden meegenomen bij de beoordeling van het hoger beroep. Het nemen van een nieuw besluit leidt er niet toe dat het belang van de minister bij de boordeling van zijn hoger beroep vervalt, omdat dat nieuwe besluit wordt genomen onder behoud van het standpunt van de minister in de bodemprocedure in hoger beroep.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021
597