ECLI:NL:RVS:2021:2038

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
202006331/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 5 november 2020 een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 25 oktober 2018 de aanvraag van de vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 22 januari 2020 opnieuw ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluit niet-ontvankelijkheid had moeten vaststellen, maar dit was niet gebeurd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 9 september 2021 geoordeeld dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank had geen brief verzonden aan de partijen om hen te informeren over hun recht om ter zitting te worden gehoord. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Afdeling heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen.

Daarnaast heeft de Afdeling de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 748,00 zijn vastgesteld, en het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 265,00 moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 september 2021.

Uitspraak

202006331/1/V2.
Datum uitspraak: 9 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 5 november 2020 in zaak nr. 20/644 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 22 januari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd voor zover het bezwaar daarbij niet niet-ontvankelijk is verklaard, en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In zijn tweede grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:57, eerste lid, van de Awb door het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Uit het rechtbankdossier blijkt namelijk niet dat de rechtbank een brief heeft verzonden aan partijen waarin zij hun verzoekt kenbaar te maken of zij gebruik wensen te maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. Desgevraagd heeft een medewerker van de rechtbank laten weten dat een dergelijke brief ook niet verzonden is. Evenmin blijkt uit het rechtbankdossier dat de vreemdeling een bericht heeft gestuurd dat hij afziet van zijn recht om te worden gehoord. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte bepaald dat een zitting achterwege blijft.
1.1.    De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch van 5 november 2020 in zaak nr. 20/644;
III.      wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2021
363-936.