ECLI:NL:RVS:2021:2038
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 5 november 2020 een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 25 oktober 2018 de aanvraag van de vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar op 22 januari 2020 opnieuw ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluit niet-ontvankelijkheid had moeten vaststellen, maar dit was niet gebeurd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 9 september 2021 geoordeeld dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank had geen brief verzonden aan de partijen om hen te informeren over hun recht om ter zitting te worden gehoord. Dit gebrek in de procedure heeft geleid tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moet worden. De Afdeling heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen.
Daarnaast heeft de Afdeling de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 748,00 zijn vastgesteld, en het door de vreemdeling betaalde griffierecht van € 265,00 moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 september 2021.