Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser beoogt verblijf bij [naam] (referente) met wie hij is gehuwd. Op 31 juli 2018 heeft eiser deze aanvraag ingediend.
In het primaire besluit heeft de staatssecretaris eisers aanvraag afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden. Het inkomen van referente is namelijk niet voldoende waardoor niet wordt voldaan aan het middelenvereiste. Referente komt niet in aanmerking voor vrijstelling van dit vereiste. De staatssecretaris ziet geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag toch in te willigen op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder vindt de staatssecretaris dat de weigering om aan eiser een mvv te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hiertegen ingediende bezwaarschrift van 9 november 2018 heeft de staatssecretaris bij besluit van 15 april 2019 ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft hierbij overwogen dat de eventuele inkomsten van eiser niet kunnen worden meegeteld bij de inkomsten van referente omdat zij als referent duurzaam en zelfstandig de beschikking dient te hebben over voldoende middelen van bestaan om te voorkomen dat een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.
Op 5 juli 2019 is eiser met een visum voor kort verblijf Nederland ingereisd.
Op 1 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft op die aanvraag nog niet beslist.
Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, op 3 december 2019 (AWB 19/3686) heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 april 2019 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaar met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010 (ECLI:EU:C:2010:117; het arrest Chakroun), een concrete beoordeling moet maken van de situatie van eiser en referente waarbij het inkomen van eiser een omstandigheid is die de staatssecretaris in deze beoordeling had moeten betrekken.
Op 9 januari 2020 heeft een hoorzitting in het kader van zijn bezwaarprocedure plaatsgevonden waar eiser, referente en eisers gemachtigde bij aanwezig waren.
2. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser (opnieuw) ongegrond verklaard. De staatssecretaris wijst erop dat eiser niet langer een belang heeft bij het verkrijgen van de gevraagde mvv omdat eiser tijdens de bezwaarprocedure over de afwijzing van de mvv-aanvraag Nederland al is ingereisd en in Nederland verblijft. Eiser heeft daarom geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift.
4. Eiser stelt dat hij wel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaarschrift en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Door de afwijzing van de aanvraag komt eiser niet in aanmerking voor gezinshereniging. Dat is een reëel en actueel belang. Dat eiser Nederland is ingereisd, komt omdat aan hem een visum kort verblijf is verleend en eiser met dit visum Nederland is binnengereisd. Eiser heeft voordat de geldigheidsduur van het visum is verstreken hier te lande een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft dan ook altijd rechtmatig verblijf gehad in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000).
Bovendien staat vast dat er geen materiële gronden zijn om de mvv-aanvraag af te wijzen. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is in strijd met artikel 8 van het EVRM en ook onevenredig, omdat eiser al aan alle materiële eisen voldeed toen hij nog in Nigeria verbleef (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (Afdeling) van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001). Ook hebben eiser en referente een diepgewortelde kinderwens. Het is hen ondanks langdurige pogingen nog niet gelukt om kinderen te krijgen en daarvoor zal een medisch traject worden ingezet. Mede gelet op de leeftijd van referent is het ook om die reden onevenredig om het mvv-vereiste aan eiser tegen te werpen. Verder heeft de staatssecretaris in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eiser niet in de gelegenheid om zich uit te laten over de nieuwe afwijzingsgrond voordat het bestreden besluit is genomen.
6. In zijn verweerschrift handhaaft de staatssecretaris zijn standpunt dat eiser geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift. Wel wijst de staatssecretaris erop dat het bezwaar gelet hierop niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in plaats van ongegrond.
7. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat eiser niet langer een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn mvv-aanvraag.
8. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan eiser kennelijk meent, het hier niet gaat om een afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd waarbij het mvv-vereiste is tegengeworpen. De rechtbank gaat dan ook niet in op wat eiser over het mvv-vereiste heeft aangevoerd.
9. Verder overweegt de rechtbank als volgt.
10. Ingevolge artikel 1a, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is een mvv een visum voor de toegang tot Nederland voor verblijf van meer dan 90 dagen.
Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 verleent de staatssecretaris de houder van een geldige mvv binnen twee weken nadat deze zich overeenkomstig artikel 54, eerste lid, onder e, heeft aangemeld, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf is verleend.
11. Uit de hiervoor weergegeven definitiebepaling van een mvv volgt dat met een mvv de vreemdeling in staat wordt gesteld Nederland in te reizen. Verder wijst de rechtbank erop dat ook de wetgever bij de totstandkoming van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 er van is uitgegaan dat een mvv een visum is om Nederland te kunnen inreizen en dat de mvv wordt afgegeven als de vreemdeling nog in het buitenland verblijft. Dit leidt de rechtbank af uit de memorie van toelichting bij de Wet modern migratiebeleid (TK 2008-2009, 32 052, nr. 3, pagina 79) waarin onder meer staat:
"
De machtiging tot voorlopig verblijf blijft bestaan als nationaal visum, dat op aanvraag
van de vreemdeling of referent wordt afgegeven op een tijdstip waarop de vreemdeling nog in het buitenland verblijft [(onderstreping rechtbank)].In Nederland wordt aan de houder van de machtiging tot voorlopig verblijf een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf was verleend. (…) Voor de verlening van de verblijfsvergunning hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend, zijn geen leges verschuldigd en hoeft geen nieuwe beoordeling plaats te vinden.
Kort voor de inreis heeft een toetsing door de minister (IND) in het kader van de mvv-aanvraag immers al uitgewezen dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning."
Gelet op het voorgaande en nu vaststaat dat eiser in de bezwaarfase Nederland is ingereisd en hier – rechtmatig – is gaan verblijven, heeft eiser daarmee in feite al bereikt wat hij met een mvv had kunnen bereiken. Eiser heeft dan ook geen belang (meer) bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaren tegen de afwijzing van zijn mvv-aanvraag. In zijn brief van 1 september 2020 wijst eiser erop dat als hem een mvv wordt verleend, hij een afspraak kan maken met de Nederlandse ambassade in Nigeria om de mvv op te halen en dat hij daarmee Nederland kan inreizen. Na aankomst in Nederland wordt automatisch, tenzij sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden, de verblijfsvergunning verleend, aldus eiser. Een en ander neemt echter naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat thans de situatie voorligt dat eiser, zonder de mvv-procedure af te wachten, Nederland al is binnengereisd en niet in het buitenland verblijft. Van een situatie als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 is geen sprake.
12. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht aangenomen dat eiser niet langer een belang heeft bij een beoordeling van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn mvv-aanvraag. Dit had in het bestreden besluit tot de conclusie moeten leiden, zoals ook de staatssecretaris in zijn verweerschrift erkent, dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. In zoverre is het beroep gegrond en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen.
13. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling die erop neerkomt dat de staatssecretaris hem in de gelegenheid had moeten stellen zich in een zienswijze uit te laten over het (alsnog) ontbreken van een belang bij een inhoudelijke beoordeling van diens bezwaren tegen de afwijzing van de mvv-aanvraag. Immers, hoewel de staatssecretaris ambtshalve het bezwaar niet-ontvankelijk dient te verklaren als procesbelang ontbreekt, neemt dat niet weg dat dit zorgvuldig dient te gebeuren. In zoverre heeft de staatssecretaris gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
14. Met betrekking tot de vraag welke gevolgen hieraan moeten worden verbonden, overweegt de rechtbank als volgt.
15. In artikel 6:22 van de Awb is bepaald dat, voor zover thans van belang, een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel, door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand kan worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
16. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken eisers positie door het bestreden besluit is verslechterd, aangezien overeind blijft dat eiser niet in aanmerking komt voor een verlening van een mvv. Verder heeft eiser al beroepsgronden aangevoerd tegen het gestelde ontbreken van diens procesbelang en is gesteld noch gebleken dat eiser nog iets anders had kunnen en willen aanvoeren. Daarom is niet gebleken van schending van een doorslaggevend belang in zijn individuele geval. Omdat niet is gebleken dat eiser door het handelen van de staatssecretaris in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank aanleiding het vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
17. Gelet op wat in rechtsoverweging 13 is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen, voor zover de staatssecretaris heeft nagelaten het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk te verklaren, en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
18. Alleen al omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,-- en wegingsfactor 1).
19. Ook draagt de rechtbank de staatssecretaris op om het betaalde griffierecht van € 178,-- aan eiser te vergoeden.