Uitspraak
Datum uitspraak: 8 september 2021
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin een last onder dwangsom van € 10.000,00 is opgelegd wegens het gebruik van een woning op het adres [locatie 1] te Den Haag voor prostitutie en logies, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Op 7 februari 2018 zijn in de woning twee prostituees aangetroffen die de woning via internet voor enkele dagen hadden gehuurd. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft [appellant] een last onder dwangsom opgelegd, omdat het gebruik van de woning voor prostitutie en logies in strijd is met artikel 2.1 van de Wabo en de bepalingen van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de boete vastgesteld op € 10.000,00, maar [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, stellende dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gebruik van de woning door derden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 augustus 2021. De rechters hebben overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toezicht heeft gehouden op het gebruik van de woningen en dat hij niet kon weten dat de woningen voor prostitutie werden gebruikt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van de woningen in strijd met het bestemmingsplan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De relevante bepalingen uit de Huisvestingswet 2014, de Huisvestingsverordening Den Haag 2019, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013 zijn van toepassing in deze zaak.