ECLI:NL:RBDHA:2020:9994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
6 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5479, 19_5503 en 19_5505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Huisvestingswet en bestemmingsplan in het kader van prostitutie en vakantieverhuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2020, met zaaknummers 19/5479, 19/5503 en 19/5505, staat de handhaving van de Huisvestingswet en het bestemmingsplan centraal. Eiser, een verhuurder, heeft tegen verschillende besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beroep ingesteld. Deze besluiten betroffen het opleggen van een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete wegens overtredingen in verband met prostitutie en vakantieverhuur in twee woningen. De rechtbank behandelt de zaken gezamenlijk, waarbij eiser wordt bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de woningen in strijd met het bestemmingsplan zijn gebruikt, aangezien er geen sprake was van reguliere huurders en de woningen voor korte termijn verhuurd werden, wat niet is toegestaan. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toezicht heeft gehouden op het gebruik van de woningen. De rechtbank verklaart het beroep met nummer 19/5479 ongegrond, het beroep met nummer 19/5503 ongegrond en het beroep met nummer 19/5505 gegrond, waarbij de boete wordt vastgesteld op € 10.000,-. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van verhuurders in het kader van de Huisvestingswet en de noodzaak om toezicht te houden op het gebruik van verhuurde panden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5479, 19/5503 en 19/5505

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 oktober 2020 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.F.P. Larive-Bonsen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2018 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd in verband met een overtreding in een pand aan de [kade] [huisnummer 1] .
Bij besluit van 29 augustus 2018 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd in verband met een overtreding in een pand aan de [straat] [huisnummer 2] .
Bij besluit van 3 oktober 2018 (primair besluit III) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd in verband met een overtreding in een pand aan de [straat] [huisnummer 2] .
Bij besluit van 15 juli 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit I ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (19/5479).
Bij besluit van 15 juli 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit II ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (19/5503).
Bij besluit van 15 juli 2019 (bestreden besluit III) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit III ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (19/5505).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend in de zaken 19/5503 en 19/5505.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2020. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaken met nummers 19/2533, 18/7433, 19/7434, 19/7435, 19/7436 en 19/7437.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder [A] en [B] verschenen.

Overwegingen

1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
[kade] [huisnummer 1] (19/5479)
2. Op 7 februari 2018 heeft een inspecteur de woning aan de [kade] [huisnummer 1] bezocht. Na de controle heeft de inspecteur een rapport gemaakt. De inspecteur heeft geconstateerd dat in de woning prostitutie plaatsvindt. Uit de verklaringen van de personen die werden aangetroffen bleek dat zij de woning voor slechts een paar dagen hebben gehuurd. Verweerder heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de woning ten behoeve van prostitutie De dwangsom is verdubbeld tot een bedrag van € 10.000,- aangezien eiser eerder is aangeschreven voor logies en prostitutie in de woning aan de [kade] [huisnummer 1] .
3. Verweerder heeft aan bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat er een overtreding bestaat, omdat het gebruik van de woning niet binnen de bestemming ‘wonen’ valt. Eiser kan als overtreder worden aangemerkt, er is geen concreet zicht op legalisatie en er zijn evenmin bijzondere omstandigheden om af te zien van handhaving. Verweerder heeft zich in bezwaar, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, op het standpunt gesteld dat genoegzaam uit het inspectierapport blijkt dat sprake is van een standaard verhuurinrichting bedoeld voor verblijf van korte duur. Er zijn geen persoonlijke spullen van vermeende reguliere huurders aangetroffen. Onvoldoende is gebleken dat de in de BRP geregistreerde personen daar feitelijk woonachtig waren.
4. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een incident binnen een toegestane vorm van verhuur waarmee geen sprake is van overtreding van het bestemmingsplan. Eiser verhuurt de woning aan [C] en [D] , die in de BRP op het adres staan ingeschreven. Deze reguliere huurders hebben de woning tijdelijk voor vakantieverhuur onderverhuurd en dat is toegestaan.
5. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat op het perceel de bestemming “wonen” rust en dat een verblijf van een paar dagen niet als wonen kan worden aangemerkt. Vakantieverhuur wordt door verweerder alleen toegestaan als het gaat om tijdelijke verhuur van een eigen woning waarin men zelf woonachtig is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er reguliere huurders in het pand woonden. Uit het inspectierapport blijkt dat er geen persoonlijke spullen van reguliere huurders zijn aangetroffen. Dat eiser een contract heeft overgelegd met [C] en [D] leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent namelijk niet zonder meer dat zij ook daadwerkelijk in de woning woonden, zodat eiser hiermee de twijfel over het ontbreken van persoonlijke spullen niet heeft weggenomen. Ook heeft verweerder ter zitting terecht vraagtekens gezet bij de waarde van de overgelegde contracten, nu deze wat de datum betreft in elkaar overlopen en er sprake is van verschillende huurders in beide (overlopende) contracten. Derhalve is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van toegestane vakantieverhuur en is sprake van een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien is ook het gebruik ten behoeve van prostitutie in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder was bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.
6. Eiser voert voorts aan dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij als verhuurder alert is geweest en het incident ondanks zijn alertheid heeft kunnen plaatsvinden. Hij kon niet weten hoe de woning door de (onder)huurders werd gebruikt.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1121, is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. Van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand - in dit geval - voor verblijf van korte duur werd gebruikt.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser een scherper toezicht mocht worden verwacht om te voorkomen dat de woning zou worden verhuurd voor prostitutie en voor verblijf van korte duur in strijd met het bestemmingsplan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij toezicht heeft gehouden, bijvoorbeeld door regelmatig te controleren. Verweerder heeft eiser dan ook terecht aangemerkt als overtreder.
9. Het beroep met nummer 19/5479 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[straat] [huisnummer 2] (19/5503 (last) en 19/5505 (boete))
10. Op 12 juni 2018 heeft het Haags Economisch Interventie Team (HEIT) een woning aan de [straat] [huisnummer 2] gecontroleerd. Er werden twee vrouwen aangetroffen die werkzaam waren als prostituee. Zij verklaarden niet in de woning te wonen, maar de woning voor een aantal dagen te hebben gehuurd via www.booking.com. Er stond op 12 juni 2018 niemand op het adres ingeschreven in de BRP. Verweerder heeft een last onder dwangsom (€ 5000,-) opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand voor het uitoefenen van prostitutie. Tevens is aan eiser een bestuurlijke boete (10.250,-, bedrijfsmatige onttrekking) opgelegd omdat de woning is onttrokken aan de woonbestemming. Dit is een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014. Verweerder heeft deze besluiten in bezwaar gehandhaafd.
11. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de boete in bezwaar had moeten worden vastgesteld op € 10.000,- vanwege de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 per 1 juli 2019. De rechtbank zal de boete alsnog vaststellen op € 10.000,-.
12. Eiser voert aan dat geen sprake was van een overtreding, omdat de woning door de reguliere huurder voor toegelaten vakantiehuur werd verhuurd.
13. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat op het perceel de bestemming “wonen” rust en dat een verblijf van een paar dagen niet als wonen kan worden aangemerkt. Zoals hiervoor is overwogen wordt vakantieverhuur door verweerder alleen toegestaan als het gaat om verhuur van een eigen woning waarin men zelf woonachtig is. Reeds omdat in de BRP niemand stond ingeschreven op het adres, kan geen sprake zijn van toegestaan vakantieverhuur. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat dat de woning werd verhuurd voor verblijf van korte duur en om die reden aan de woonbestemming werd onttrokken. Bovendien is ook het gebruik ten behoeve van prostitutie in strijd met het bestemmingsplan.
14. De rechtbank overweegt dat eiser in beroep naar voren heeft gebracht dat de woning door een onderhuurder werd gebruikt. Nu zoals hiervoor is overwogen niet is aangetoond dat sprake was van een reguliere huurder die de woning verhuurde kan ook geen sprake zijn van onderhuur.
15. Eiser voert vervolgens aan dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt omdat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als verhuurder alert is geweest. Het incident heeft ondanks zijn alertheid kunnen plaatsvinden. Hij kon niet weten hoe de woning door de onderhuurder werd gebruikt.
16. Zoals hiervoor is overwogen volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de eigenaar van een pand, om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand, aannemelijk dient te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand - in dit geval - voor verblijf van korte duur werd gebruikt.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toezicht heeft gehouden, bijvoorbeeld door regelmatig te controleren. Verweerder heeft eiser dan ook terecht aangemerkt als overtreder.
18. Het beroep met nummer 19/5503 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
19. Het beroep met nummer 19/5505 is gelet op hetgeen onder 11. is overwogen gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit III voor zover daarbij de boete niet is vastgesteld op € 10.000,-. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat primair besluit III wordt herroepen en dat de boete wordt vastgesteld op € 10.000,-.
20. Omdat de rechtbank het beroep met nummer 19/5505 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem voor dit beroep betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser voor beroep 19/5505 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0.5). De rechtbank ziet aanleiding een wegingsfactor van 0,5 toe te passen, omdat bestreden besluit III alleen vanwege de aanpassing van de boete als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening wordt vernietigd.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep met nummer 19/5505 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit III voor zover daarbij de in het primair besluit III vastgestelde
boete van € 10.250,00 is gehandhaafd;
- stelt de boete op € 10.000,00 vast;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
-draagt verweerder op het voor het beroep met nummer 19/5505 betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-
- verklaart de beroepen met nummers 19/5479 en 19/5503 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzitter, en mr. J.J.P. Bosman en
mr. J. Schaaf, leden, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2020.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].
Artikel 18.1 van het Bestemmingsplan “Rivierenbuurt 2013” luidt:
De voor Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, een en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Artikel 23 van het Bestemmingsplan “Rivierenbuurt 2013” luidt:
a. Het is verboden de gronden en de zich daarop bevindende opstallen binnen dit bestemmingsplan, te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan; Tot verboden gebruik wordt - tenzij in de regels anders is bepaald - in ieder geval gerekend:
[…];
2. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en voor de exploitatie van een seksinrichting, een sekswinkel, een escortbedrjf, een paddoshop, een garagebedrijf of een belwinkel;
[…].
Artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 luidt:
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
[…].
Artikel 35 van de Huisvestingswet 2014 luidt:
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
a. […]
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22, of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Artikel 45 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 luidt:
1.Voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in de bijlage bij deze verordening wordt bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
3. […].
4. Bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage V van deze verordening.
Bijlage V bij de Huisvestingsverordening 2015-2019 luidt:
Overtreding
1e keer
Recidive
[…]
Art. 21, eerste lid:
- niet-bedrijfsmatige exploitatie·
- bedrijfmatige exploitatie
€ 5.000
€ 10.250
€ 10.250
€ 20.250
[…]