Overwegingen
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
[kade] [huisnummer 1] (19/5479)
2. Op 7 februari 2018 heeft een inspecteur de woning aan de [kade] [huisnummer 1] bezocht. Na de controle heeft de inspecteur een rapport gemaakt. De inspecteur heeft geconstateerd dat in de woning prostitutie plaatsvindt. Uit de verklaringen van de personen die werden aangetroffen bleek dat zij de woning voor slechts een paar dagen hebben gehuurd. Verweerder heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de woning ten behoeve van prostitutie De dwangsom is verdubbeld tot een bedrag van € 10.000,- aangezien eiser eerder is aangeschreven voor logies en prostitutie in de woning aan de [kade] [huisnummer 1] .
3. Verweerder heeft aan bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat er een overtreding bestaat, omdat het gebruik van de woning niet binnen de bestemming ‘wonen’ valt. Eiser kan als overtreder worden aangemerkt, er is geen concreet zicht op legalisatie en er zijn evenmin bijzondere omstandigheden om af te zien van handhaving. Verweerder heeft zich in bezwaar, in afwijking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, op het standpunt gesteld dat genoegzaam uit het inspectierapport blijkt dat sprake is van een standaard verhuurinrichting bedoeld voor verblijf van korte duur. Er zijn geen persoonlijke spullen van vermeende reguliere huurders aangetroffen. Onvoldoende is gebleken dat de in de BRP geregistreerde personen daar feitelijk woonachtig waren.
4. Eiser voert aan dat sprake is geweest van een incident binnen een toegestane vorm van verhuur waarmee geen sprake is van overtreding van het bestemmingsplan. Eiser verhuurt de woning aan [C] en [D] , die in de BRP op het adres staan ingeschreven. Deze reguliere huurders hebben de woning tijdelijk voor vakantieverhuur onderverhuurd en dat is toegestaan.
5. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat op het perceel de bestemming “wonen” rust en dat een verblijf van een paar dagen niet als wonen kan worden aangemerkt. Vakantieverhuur wordt door verweerder alleen toegestaan als het gaat om tijdelijke verhuur van een eigen woning waarin men zelf woonachtig is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er reguliere huurders in het pand woonden. Uit het inspectierapport blijkt dat er geen persoonlijke spullen van reguliere huurders zijn aangetroffen. Dat eiser een contract heeft overgelegd met [C] en [D] leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent namelijk niet zonder meer dat zij ook daadwerkelijk in de woning woonden, zodat eiser hiermee de twijfel over het ontbreken van persoonlijke spullen niet heeft weggenomen. Ook heeft verweerder ter zitting terecht vraagtekens gezet bij de waarde van de overgelegde contracten, nu deze wat de datum betreft in elkaar overlopen en er sprake is van verschillende huurders in beide (overlopende) contracten. Derhalve is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van toegestane vakantieverhuur en is sprake van een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Bovendien is ook het gebruik ten behoeve van prostitutie in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder was bevoegd een last onder dwangsom op te leggen.
6. Eiser voert voorts aan dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Hij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij als verhuurder alert is geweest en het incident ondanks zijn alertheid heeft kunnen plaatsvinden. Hij kon niet weten hoe de woning door de (onder)huurders werd gebruikt.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1121, is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. Van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand - in dit geval - voor verblijf van korte duur werd gebruikt. 8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser een scherper toezicht mocht worden verwacht om te voorkomen dat de woning zou worden verhuurd voor prostitutie en voor verblijf van korte duur in strijd met het bestemmingsplan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij toezicht heeft gehouden, bijvoorbeeld door regelmatig te controleren. Verweerder heeft eiser dan ook terecht aangemerkt als overtreder.
9. Het beroep met nummer 19/5479 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
[straat] [huisnummer 2] (19/5503 (last) en 19/5505 (boete))
10. Op 12 juni 2018 heeft het Haags Economisch Interventie Team (HEIT) een woning aan de [straat] [huisnummer 2] gecontroleerd. Er werden twee vrouwen aangetroffen die werkzaam waren als prostituee. Zij verklaarden niet in de woning te wonen, maar de woning voor een aantal dagen te hebben gehuurd via www.booking.com. Er stond op 12 juni 2018 niemand op het adres ingeschreven in de BRP. Verweerder heeft een last onder dwangsom (€ 5000,-) opgelegd wegens het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand voor het uitoefenen van prostitutie. Tevens is aan eiser een bestuurlijke boete (10.250,-, bedrijfsmatige onttrekking) opgelegd omdat de woning is onttrokken aan de woonbestemming. Dit is een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014. Verweerder heeft deze besluiten in bezwaar gehandhaafd.
11. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de boete in bezwaar had moeten worden vastgesteld op € 10.000,- vanwege de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 per 1 juli 2019. De rechtbank zal de boete alsnog vaststellen op € 10.000,-.
12. Eiser voert aan dat geen sprake was van een overtreding, omdat de woning door de reguliere huurder voor toegelaten vakantiehuur werd verhuurd.
13. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat op het perceel de bestemming “wonen” rust en dat een verblijf van een paar dagen niet als wonen kan worden aangemerkt. Zoals hiervoor is overwogen wordt vakantieverhuur door verweerder alleen toegestaan als het gaat om verhuur van een eigen woning waarin men zelf woonachtig is. Reeds omdat in de BRP niemand stond ingeschreven op het adres, kan geen sprake zijn van toegestaan vakantieverhuur. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat dat de woning werd verhuurd voor verblijf van korte duur en om die reden aan de woonbestemming werd onttrokken. Bovendien is ook het gebruik ten behoeve van prostitutie in strijd met het bestemmingsplan.
14. De rechtbank overweegt dat eiser in beroep naar voren heeft gebracht dat de woning door een onderhuurder werd gebruikt. Nu zoals hiervoor is overwogen niet is aangetoond dat sprake was van een reguliere huurder die de woning verhuurde kan ook geen sprake zijn van onderhuur.
15. Eiser voert vervolgens aan dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt omdat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als verhuurder alert is geweest. Het incident heeft ondanks zijn alertheid kunnen plaatsvinden. Hij kon niet weten hoe de woning door de onderhuurder werd gebruikt.
16. Zoals hiervoor is overwogen volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de eigenaar van een pand, om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand, aannemelijk dient te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand - in dit geval - voor verblijf van korte duur werd gebruikt.
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij toezicht heeft gehouden, bijvoorbeeld door regelmatig te controleren. Verweerder heeft eiser dan ook terecht aangemerkt als overtreder.
18. Het beroep met nummer 19/5503 is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
19. Het beroep met nummer 19/5505 is gelet op hetgeen onder 11. is overwogen gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit III voor zover daarbij de boete niet is vastgesteld op € 10.000,-. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat primair besluit III wordt herroepen en dat de boete wordt vastgesteld op € 10.000,-.
20. Omdat de rechtbank het beroep met nummer 19/5505 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem voor dit beroep betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser voor beroep 19/5505 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0.5). De rechtbank ziet aanleiding een wegingsfactor van 0,5 toe te passen, omdat bestreden besluit III alleen vanwege de aanpassing van de boete als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening wordt vernietigd.