201908760/5/A3.
Datum uitspraak: 8 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2019 in zaak nr. 19/201 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1392, heeft de Afdeling de minister opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 30 november 2018, zoals dat bij brief van 30 oktober 2020 nader is gemotiveerd, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Op 5 augustus 2021 heeft de minister ter uitvoering van de tussenuitspraak het besluit nader gemotiveerd.
[appellante] is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het nader gemotiveerde besluit aan de Afdeling toe te sturen. Zij heeft daarvan gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel van deze uitspraak uitmaakt.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de minister de schriftelijke verklaring van het kind van 10 juli 2019, dat hij de in geding zijnde geslachtsnaamswijziging niet wenst, bij de nadere motivering van 30 oktober 2020 had kunnen en moeten betrekken. Niet is onderzocht of deze verklaring alsnog aanleiding moet geven voor twijfel of de geslachtsnaamswijziging in het belang van het kind moet worden geacht.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de minister het kind op 15 juli 2021, buiten aanwezigheid van zijn ouders, opnieuw gehoord.
Blijkens het daarvan opgemaakte verslag heeft het kind verklaard dat hij de brief van 10 juli 2019 onder druk van zijn moeder heeft opgesteld en dat deze brief geen uitdrukking gaf aan zijn wil. Het kind heeft te kennen gegeven dat hij goed heeft nagedacht over wat hij wil en dat hij nog steeds achter de geslachtsnaamswijziging staat. Daarnaast heeft het kind tijdens de hoorzitting op 15 juli 2021 opnieuw het formulier instemming minderjarige 12-18 jaar ondertekend. De minister heeft in de brief van 5 augustus 2021 meegedeeld dat hij geen reden ziet om te twijfelen aan de door het kind tot uitdrukking gebrachte wens tot geslachtsnaamswijziging. Niet is gebleken dat de instemming van het kind met de geslachtsnaamswijziging onder druk tot stand is gekomen.
Het belang van het kind staat in deze procedure voorop. Het belang van het kind bij de geslachtsnaamswijziging weegt dan ook zwaarder dan de bezwaren daartegen van [appellante], aldus de minister.
4. [appellante] heeft bij brief van 23 augustus 2021 een zienswijze tegen het nader gemotiveerde besluit ingediend. Zij voert aan dat het kind niet op een zorgvuldige en deskundige wijze is gehoord. Het kind kan, gezien zijn jonge leeftijd, niet overzien hoe vergaand de geslachtsnaamswijziging op zijn leven ingrijpt. Volgens [appellante] leidt de naamswijziging tot verder contactverlies en vervreemding tussen haar en het kind.
4.1. Zoals de minister terecht aanvoert, gaat het Besluit geslachtsnaamswijziging ervan uit dat minderjarigen van twaalf jaar en ouder zelfstandig hun wil kunnen bepalen over een aanvraag om geslachtsnaamswijziging. De minister wijst verder terecht op de in de tussenuitspraak vermelde verklaring van partijen tijdens de hoorzitting bij de Afdeling op 9 juni 2021, dat zij zich zullen schikken in de uitkomst op basis van het horen van het kind. Uit het bij de brief van de minister van 5 augustus 2021 gevoegde verslag van het horen van het kind op 15 juli 2021 blijkt dat dit op zorgvuldige wijze is gebeurd. Aan het kind is uitleg gegeven over de aard van de procedure, er zijn hem duidelijke vragen gesteld en de antwoorden zijn in het verslag vastgelegd.
Gezien het vorenstaande, ziet de Afdeling in de door [appellante] ingebrachte bezwaren en bedenkingen tegen de geslachtsnaamswijziging van het kind geen grond voor het oordeel dat deze naamswijziging niet in het belang van het kind kan worden geacht. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd over eerdere procedures, waaronder die over omgangsregeling, kan in dit verband niet tot een ander oordeel leiden.
5. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep van [appellante] gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 30 november 2018 gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
6. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de minister heeft voldaan aan de opdracht in de tussenuitspraak. De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 30 november 2018 in stand te laten. Dit betekent dat de geslachtsnaamswijziging van het kind in stand blijft.
7. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2019 in zaak nr. 19/201;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister voor Rechtsbescherming van 30 november 2018, kenmerk NM 183/1311;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
VI. gelast dat de minister voor Rechtsbescherming aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. P.H.A. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 september 2021
598
BIJLAGE
Burgerlijk Wetboek
Boek 1
Artikel 7
1. De geslachtsnaam van een persoon kan op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
[-]
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld betreffende de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
[-]
Besluit geslachtsnaamswijziging
Artikel 3
1. Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;
[-]
4. Het verzoek wordt afgewezen, indien:
[-]
c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft;
[-]