202101920/1/V2.
Datum uitspraak:2 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 maart 2021 in zaak nr. NL20.13961 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 17 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Toemen, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in de grieven, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn gestelde homoseksuele gerichtheid en de als gevolg daarvan ondervonden problemen ongeloofwaardig zijn.
2. De grieven slagen. Het besluit van 8 juli 2020 geeft er blijk van dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de homoseksuele gerichtheid van de vreemdeling doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan de eigen ervaringen van de vreemdeling bij de ontdekking van zijn seksuele gerichtheid en ten tijde van zijn relatie met [persoon]. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de vreemdeling daarover vaag en summier heeft verklaard. De rechtbank heeft niet onderkend dat uit het besluit niet blijkt dat en hoe de staatssecretaris, in het licht van de door hem te verrichten integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, rekening heeft gehouden met de door de vreemdeling naar voren gebrachte andere aspecten die verband houden met zijn gestelde seksuele gerichtheid, zoals zijn leven in het buitenland met [persoon] en na zijn relatie met [persoon] en waarom de vreemdeling daarmee zijn gestelde seksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885, r.o. 6.3). 3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 8 juli 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 17 maart 2021 in zaak nr. NL20.13961;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 8 juli 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter en mr. H.G. Sevenster en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021
594