ECLI:NL:RVS:2021:1947

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
201908246/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 7 november 2019 zijn beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 11 september 2019 besloten om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk te verklaren. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 31 augustus 2021 geoordeeld dat de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd heeft geconcludeerd dat de overgelegde verklaringen van derden geen nieuwe elementen of bevindingen opleveren. De rechtbank had moeten toetsen of de staatssecretaris zijn standpunt over de overgelegde verklaringen zorgvuldig en deugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris had in zijn voornemen, dat deel uitmaakt van het besluit van 11 september 2019, deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling met de overgelegde verklaringen van derden geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden waarop deze rust. De vreemdeling heeft verder geen argumenten aangevoerd die tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201908246/1/V2.
Datum uitspraak: 31 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 7 november 2019 in zaak nr. NL19.21952 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd tot de conclusie is gekomen dat de overgelegde verklaringen van derden geen nieuwe elementen of bevindingen opleveren. Door slechts te overwegen dat niet alleen op basis van verklaringen van derden kan worden gezegd dat sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, omdat de staatssecretaris de verklaringen van de vreemdeling niet geloofwaardig heeft geacht, heeft de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd. De rechtbank had moeten toetsen of de staatssecretaris zijn standpunt over de overgelegde verklaringen zorgvuldig en deugdelijk heeft gemotiveerd (zie de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:891 en 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977). De klacht van de vreemdeling leidt echter om de volgende reden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
1.1.    Zoals volgt uit de uitspraak van 12 mei 2021, moet de staatssecretaris in overeenstemming met de werkinstructie 2018/10 motiveren waarom een verklaring van een derde geen nieuwe inzichten biedt of niet van toegevoegde waarde is.
1.2.    De staatssecretaris heeft in het voornemen dat deel uitmaakt van het besluit van 11 september 2019, in overeenstemming met de werkinstructie deugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling met de overgelegde verklaringen van derden geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht. De staatssecretaris heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit deze verklaringen slechts blijkt hoe de opstellers van de verklaringen de vreemdeling kennen en hem in Nederland hebben ervaren, maar dat dit geen inzicht geeft in de door de vreemdeling gestelde bekering.
2.       Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2021
594-596.