ECLI:NL:RVS:2021:1922
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing uitstel van vertrek door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 17 maart 2020 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), maar deze aanvraag werd afgewezen. Vervolgens verklaarde de staatssecretaris op 28 april 2020 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond. De rechtbank Den Haag oordeelde op 23 juni 2021 dat het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond was. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.J. Driessen, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld. De vreemdeling heeft echter niet duidelijk gemaakt waarom hij het niet eens was met de uitspraak van de rechtbank. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel vellen over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vw 2000. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. M.J. Keeman-Folador, griffier. De uitspraak vond plaats op 26 augustus 2021 en werd openbaar uitgesproken.